ECLI:NL:HR:2011:BP9038

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04785
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een zaak voor dagbepaling arrest in het incident en het recht op pleidooi

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen DISTRIBUCION Y SERVICIO D&S S.A. en KONINKLIJKE AHOLD N.V. D&S, gevestigd te Santiago, Chili, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 18 augustus 2009. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding die D&S stelt te hebben geleden door onrechtmatig handelen van Ahold in het kader van een aandelentransactie. De rechtbank had de vordering van D&S afgewezen, waarna D&S in hoger beroep haar eis heeft vermeerderd en incidentele vorderingen heeft ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de rolprocedures en de beslissing van het hof om de zaak voor dagbepaling te verwijzen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof het recht van partijen om zich uit te laten over de vraag of zij pleidooi wensen, heeft geschonden. Dit recht is vastgelegd in artikel 134 Rv in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing. Tevens wordt Ahold veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van D&S zijn begroot op € 6.341,16 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

De uitspraak benadrukt het belang van het recht op pleidooi in civiele procedures en de noodzaak voor hoven om dit recht niet zonder de instemming van partijen te ontzeggen. De Hoge Raad bevestigt hiermee de procedurele waarborgen die zijn vastgelegd in de wet en onderstreept de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

10 juni 2011
Eerste Kamer
09/04785
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DISTRIBUCION Y SERVICIO D&S S.A.,
gevestigd te Santiago, Chili,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
KONINKLIJKE AHOLD N.V.,
gevestigd te Zaandam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als D&S en Ahold.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 113582/HA ZA 05-778 van de rechtbank Haarlem van 17 augustus 2005, 30 november 2005, 15 november 2006 en 30 mei 2007;
b. het arrest in de zaak 200.000.159/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 18 augustus 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft D&S beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Ahold heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor D&S toegelicht door mr. B.F. Assink, advocaat te Amsterdam en voor Ahold door mr. R.M. Hermans en mr. A.J. Josemans, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
Mr. R.M. Hermans heeft namens Ahold bij brief van 31 maart 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 D&S vordert in dit geding onder meer vergoeding van de schade die zij bij de uitvoering van een aandelentransactie met een dochtervennootschap van Ahold stelt te hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Ahold. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3.2 D&S heeft bij memorie van grieven haar eis vermeerderd (aldus dat zij daar mede ongerechtvaardigde verrijking van Ahold aan ten grondslag heeft gelegd) en incidentele vorderingen ingesteld op de voet van art. 843a Rv. Ahold heeft een memorie van antwoord, tevens memorie van antwoord in het incident, genomen. D&S heeft daarna een akte in het incident genomen, waarna Ahold een antwoordakte in het incident heeft genomen. Het hof heeft vervolgens bij zijn bestreden arrest het vonnis van de rechtbank, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd en het bij wijze van eisvermeerdering in hoger beroep gevorderde alsmede de incidentele vorderingen afgewezen.
3.3.1 Het middel klaagt onder 7 dat het hof D&S in strijd met art. 353 lid 1 in verbinding met art. 134 Rv. en art. 6 EVRM geen gelegenheid heeft geboden voor pleidooien, althans D&S geen (deugdelijke) gelegenheid heeft geboden om zich uit te laten over haar verlangen daartoe. Het onderdeel betoogt dat partijen onmiskenbaar vanaf de rolzitting van 2 december 2008, toen partijen beraad is gegund over het incident, conform de instructies van het hof uitsluitend rolhandelingen hebben verricht in dat incident en op 10 februari 2009 slechts hebben gevraagd om arrest in het incident, waartoe zij ook uitsluitend hebben gefourneerd. Onder 8 behelst het middel de klacht dat het hof het verzoek van D&S (en Ahold) om arrest in het art. 843a-incident in de gegeven omstandigheden niet kon en mocht uitleggen in de zin dat D&S (en Ahold) tevens arrest wenste(n) in de hoofdzaak en afzag(en) van pleidooien, nu (i) partijen ook in appel in beginsel recht op pleidooi hebben, welk recht partijen in een geval als het onderhavige niet zonder hun inspraak en bij verrassing ontnomen kan worden en (ii) D&S er op grond van art. 209 Rv. respectievelijk het gebruikelijke procesbeleid bij de rechtbanken en hoven, redelijkerwijs van mocht uitgaan dat het hof eerst en vooraf zou beslissen in het art. 843a-incident.
D&S heeft ter onderbouwing van haar middel de volgende stukken aan de Hoge Raad overgelegd: het roljournaal van het verloop van de zaak in hoger beroep, de door partijen ten behoeve van de rolzitting van het hof van 10 februari 2009 ingevulde H10-formulieren (als bedoeld in art. 1.2 onder o Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven) en het audiëntieblad van die zitting.
3.3.2 De klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling en slagen.
Blijkens het roljournaal stond de zaak, na de door Ahold genomen memorie van antwoord, tevens memorie van antwoord in het incident, op 2 december 2008 voor "beraad partijen in incident". D&S en Ahold hebben ieder vervolgens, ter rolle van 30 december 2008 respectievelijk 13 januari 2009, een akte in het incident genomen, waarna de zaak, op 10 februari 2009, opnieuw voor "beraad partijen in incident" stond. Het roljournaal vermeldt bij laatstgenoemde roldatum als uitkomst van dit beraad dat partijen arrest vragen en daartoe fourneren. Dit volgt ook uit het audiëntieblad van de rolzitting van 10 februari 2009, dat als "actuele procedurestap" vermeldt: "beraad partijen incident" en waarop is aangetekend dat partijen arrest vragen en fourneren. Bezien in samenhang met de door partijen ten behoeve van de rolzitting van 10 februari 2009 ingevulde H10-formulieren, waarin partijen arrest vragen "in incident", kan de op bedoeld audiëntieblad aangetekende beslissing van de rolraadsheer tot verwijzing van de zaak naar de rol van 24 februari 2009 voor "dagbepaling arrest", mede gelet op art. 209 Rv. in verbinding met art. 353 lid 1 Rv., dan ook niet anders worden uitgelegd dan als een verwijzing van de zaak voor dagbepaling arrest in het incident. Door niettemin uitspraak in de hoofdzaak te doen, heeft het hof derhalve het voor partijen uit art. 134 Rv. in verbinding met art. 353 lid 1 Rv. voortvloeiende recht geschonden zich uit te laten over de vraag of zij pleidooi wensten.
3.3.3 Het betoog van Ahold dat D&S geen belang heeft bij haar cassatieberoep nu de rolbeslissing van 10 februari 2009 tevens een ontzegging van het recht op (beraad) pleidooi in de hoofdzaak inhoudt en om die reden moet worden aangemerkt als een tussenarrest en D&S daartegen geen cassatieberoep heeft ingesteld, stuit op het voorgaande af.
3.4 Het slagen van het middel brengt mee dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven en dat partijen na verwijzing alsnog beraad voor pleidooi in de hoofdzaak dient te worden gegund.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 18 augustus 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Ahold in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van D&S begroot op € 6.341,16 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is vastgesteld op 19 mei 2011 en gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 juni 2011.