ECLI:NL:HR:2011:BP8956

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00499
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voortzetting van samenwerkingsverbanden in vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 januari 2010, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, waarna de Rechtbank te 's-Gravenhage het beroep ongegrond verklaarde. X B.V. ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad behandelt de vraag of de voortzetting van een samenwerkingsverband relevant is voor de toepassing van artikel 3.41 van de Wet IB 2001, met betrekking tot de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. De Hoge Raad oordeelt dat het niet van belang is of het samenwerkingsverband ongewijzigd is gebleven of dat er een wisseling van vennoten heeft plaatsgevonden. De rechtsvraag of er sprake is van twee verschillende samenwerkingsverbanden behoeft geen beantwoording, omdat dit niet relevant is voor de toepassing van de wet.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.R. Leemreis als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2011.

Uitspraak

Nr. 10/00499
25 maart 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 januari 2010, nr. BK-08/00525, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 08/3118) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt onder meer erover dat het Hof heeft nagelaten om een algemeen antwoord te geven op de vraag of, ingeval drie vennoten een vennootschap onder firma (hierna: een v.o.f.) zijn aangegaan, een van de vennoten uittreedt en de twee overige vennoten vervolgens met een derde persoon een v.o.f. aangaan, sprake is van twee verschillende samenwerkingsverbanden.
3.2. Voor de beantwoording van de vraag of voor de toepassing van artikel 3.41, lid 3, van de Wet IB 2001 een onderneming van een belastingplichtige deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer andere belastingplichtigen die daarbij winst uit onderneming genieten of belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting, is niet van belang of het samenwerkingsverband waarin de belastingplichtige zijn desbetreffende onderneming heeft uitgeoefend, ongewijzigd is gebleven, dan wel als gevolg van wisseling van vennoten of om een andere reden in een nieuw samenwerkingsverband heeft geresulteerd. De door het middel opgeworpen rechtsvraag of in het gestelde geval sprake is geweest van twee verschillende, opeenvolgende, samenwerkingsverbanden, behoefde derhalve geen beantwoording.
3.3. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.R. Leemreis als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2011.