ECLI:NL:HR:2011:BP8932
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Invoeringswet Wet IB 2001 op legitimaris zonder erfgenaamstatus
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 maart 2010, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, waarna de Rechtbank te 's-Gravenhage het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de rente die belanghebbende heeft ontvangen uit hoofde van een onderbedelingsvordering, moet worden gerekend tot zijn inkomen uit werk en woning. Belanghebbende had een vordering op zijn moeder, die in 2005 overleed. De vordering was opeisbaar bij haar overlijden en omvatte een rente die jaarlijks werd bijgeschreven. Het Hof had geoordeeld dat deze rente volledig tot het inkomen van belanghebbende moest worden gerekend.
De Hoge Raad overweegt dat onder het sinds 1 januari 2003 geldende erfrecht belanghebbende bij het opeisen van zijn legitieme portie niet de positie van erfgenaam, maar die van schuldeiser inneemt. Dit betekent dat er geen sprake kan zijn van verrekening van de rente met een schuld. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van belanghebbende falen, omdat de strekking van de wet niet toelaat dat de voorwaarden voor verrekening worden genegeerd, zelfs niet als de omstandigheden buiten de invloedssfeer van de belastingplichtige liggen.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2011.