ECLI:NL:HR:2011:BP8825
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening en hoofdverblijf van een kind na echtscheiding
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen voormalig echtelieden over de gezamenlijke gezagsuitoefening van hun kind en de bepaling van het hoofdverblijf van het kind. De moeder, verzoekster tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te Arnhem, waarin de vader, verweerder in cassatie, werd toegewezen als de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft het cassatierekest ingediend, waarin zij haar bezwaren uiteenzet.
De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Arnhem en het gerechtshof te Arnhem, die beide in het voordeel van de vader hebben beslist. De advocaat-generaal, F.F. Langemeijer, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de moeder. In de beoordeling van de Hoge Raad wordt opgemerkt dat de klachten die door de moeder zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 10 juni 2011 de beschikking van het gerechtshof bevestigd en het beroep van de moeder verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter, samen met de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.C. van Oven, en is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.