ECLI:NL:HR:2011:BP8825

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04448
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening en hoofdverblijf van een kind na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen voormalig echtelieden over de gezamenlijke gezagsuitoefening van hun kind en de bepaling van het hoofdverblijf van het kind. De moeder, verzoekster tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te Arnhem, waarin de vader, verweerder in cassatie, werd toegewezen als de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft het cassatierekest ingediend, waarin zij haar bezwaren uiteenzet.

De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Arnhem en het gerechtshof te Arnhem, die beide in het voordeel van de vader hebben beslist. De advocaat-generaal, F.F. Langemeijer, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de moeder. In de beoordeling van de Hoge Raad wordt opgemerkt dat de klachten die door de moeder zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 10 juni 2011 de beschikking van het gerechtshof bevestigd en het beroep van de moeder verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter, samen met de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.C. van Oven, en is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

10 juni 2011
Eerste Kamer
10/04448
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. U.W.G. Thöle.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vader.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 186306/FA RK 09-11537 van de rechtbank Arnhem van 12 november 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.057.042 van het gerechtshof te Arnhem van 13 juli 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is vastgesteld op 19 mei 2011 en gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 juni 2011.