ECLI:NL:HR:2011:BP8821

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02821
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van contra-expertiserapporten in strafzaken en de rol van deskundigen volgens de Wet deskundige in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1987 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De zaak draaide om de vraag of een door de verdachte opgemaakt contra-expertiserapport als deskundigenverslag kon worden aangemerkt. De Wet deskundige in strafzaken, die op 1 januari 2010 in werking trad, heeft de bevoegdheid van de Officier van Justitie om deskundigen te benoemen beperkt tot diegenen die zijn opgenomen in het landelijk register van vaste gerechtelijke deskundigen. De verdachte kan echter op eigen initiatief een deskundige inschakelen en de resultaten daarvan in het geding brengen. De Hoge Raad oordeelde dat het aan de rechter is om te bepalen welke betekenis aan een dergelijk rapport toekomt, waarbij de deskundigheid van de opsteller van belang is. In deze zaak werd het rapport van het Nationaal Forensisch Adviesbureau (NFA) door de advocaat-generaal betwist, omdat de rapporteur niet in het register was opgenomen. De verdediging voerde aan dat het rapport relevant was voor de beoordeling van de zaak, maar de Hoge Raad concludeerde dat het rapport niet als deskundigenverslag kon worden aangemerkt. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de beoordeling van de bewijswaarde van het rapport uitsluitend aan de rechter is voorbehouden. De uitspraak benadrukt de rol van deskundigen in het strafproces en de voorwaarden waaronder hun rapporten als bewijs kunnen worden gebruikt.

Uitspraak

12 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/02821
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 juni 2010, nummer 22/003915-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof een op initiatief van de verdachte opgemaakt contra-expertiserapport ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet als deskundigenverslag heeft aangemerkt.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De voorzitter doet voorts mededeling van de korte inhoud van een aantal ingekomen stukken, te weten:
- het rapport van het NFI "Bloedspoorpatroon- en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in 's-Gravenhage op 24 mei 2008", d.d. 20 mei 2010, opgemaakt en ondertekend door de deskundigen A.D. Kloosterman en M.J. van der Scheer;
- het proces-verbaal van bevindingen van de regiopolitie Haaglanden, nummer PL1522/2008/19417, d.d. 28 mei 2010;
- het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek van de regiopolitie Haaglanden, nummer PL1522/2008/19417-224, d.d. 1 maart 2010;
- het namens de verdediging opgemaakte
(contra-expertise) rapport van het Nationaal Forensisch Adviesbureau (verder: NFA) "Interpretatie en onderbouwing van het forensisch technisch sporenmateriaal", d.d. 12 juni 2010, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 1]. De voorzitter merkt op dat een gedeelte van dit eindrapport reeds op 11 juni 2010 is ingekomen, met als bijlage het curriculum vitae van voornoemde [betrokkene 1].
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld, deelt de advocaat-generaal het volgende mede:
Mijns inziens dient bovengenoemd contra-expertise rapport van het NFA d.d. 12 juni 2010 buiten beschouwing te blijven, De rapporteur, [betrokkene 1], is niet opgenomen in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, zoals genoemd in de op 1 januari 2010 in werking getreden Wet deskundige in strafzaken. Ook is hij niet op de bij die wet voorgeschreven wijze benoemd tot deskundige, terwijl evenmin is gebleken dat het een deskundige betreft, als bedoeld in artikel 195b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) Nu die [betrokkene 1] naar mijn mening niet kan worden aangemerkt als deskundige in de zin der wet, kan het door hem opgemaakte rapport niet als deskundigenrapport worden aangemerkt. Ik verzet mij dan ook tegen toevoeging aan het dossier van dit rapport.
In reactie hierop deelt de raadsman het volgende mede:
Naar mijn weten is het tot op heden niet mogelijk om je als deskundige in voornoemd register in te schrijven; er is nog geen enkele deskundige in opgenomen. Deskundigen die niet in dit register zijn ingeschreven, kunnen gewoon nog als deskundigenrapportages aan te merken rapporten opmaken. De betreffende rapporteur [betrokkene 1] is werkzaam bij het NFA en hij heeft de voor bedoeld onderzoek benodigde opleidingen voltooid, zoals blijkt uit zijn meegezonden curriculum vitae. Ik zie dan ook geen enkel wettelijk beletsel om dit rapport aan het strafdossier toe te voegen.
Subsidiair verzoek ik u de zaak aan te houden en te verwijzen naar de raadsheer-commissaris teneinde een persoon als deskundige te benoemen, met de opdracht een contra-expertise te verrichten.
De advocaat-generaal respondeert als volgt:
Ik zie in de Wet deskundige in strafzaken wel degelijk een wettelijk beletsel om bedoeld rapport als deskundigenrapport aan het dossier toe te voegen. Het bepaalde in artikel 195b, eerste lid Sv, dat een deskundige dient te zijn verbonden aan één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen laboratoria is vervangen door de Wet deskundige in strafzaken. Uit voornoemde wet volgt dat [betrokkene 1] moet zijn benoemd als deskundige, nu hij niet in het register is ingeschreven.
Bovendien staat zijn deskundigheid wat mij betreft ter discussie. In zijn curriculum vitae lees ik weliswaar dat hij stage heeft gelopen bij Independent Forensic Services en dat hij forensisch onderzoek heeft verricht in een aantal (grote) strafzaken maar uit niets blijkt dat hij gekwalificeerd is en over de kwaliteit en kennis beschikt om een contra-expertise uit te voeren als bedoeld. Ik persisteer dan ook bij mijn verzet tegen toevoeging aan het dossier van dit rapport.
Voorts concludeer ik tot afwijzing van het subsidiaire verzoek tot aanhouding, nu dat verzoek mijns inziens niet deugdelijk is gemotiveerd. Ik begrijp het standpunt van de raadsman aldus dat niet zozeer de resultaten van het door het NFI uitgevoerde onderzoek worden bestreden, maar slechts de conclusies die daaraan worden verbonden. De beoordeling van die resultaten en het bepalen van de eventuele bewijswaarde daarvan, in samenhang met overige bewijsmiddelen, is echter uitsluitend voorbehouden aan het hof, niet aan het NFI of een andere deskundige.
De raadsman deelt hierop het volgende mede:
Aan een deugdelijke onderbouwing van mijn subsidiaire verzoek was ik nog niet toegekomen. Ingeval het meergenoemde rapport van het NFA buiten beschouwing wordt gelaten, acht ik het noodzakelijk dat er een contra-expertise wordt uitgevoerd daar de bevindingen en conclusies in het rapport van het NFI d.d. 20 mei 2010 nuancering behoeven. Die nuancering kan alleen door een deskundige worden gegeven, door middel van een contra-expertise. In het NFA rapport wordt bijvoorbeeld vermeld dat de zogenoemde tetrabase-test reageert op zowel dierlijk als menselijk bloed. In het NFI rapport is dit nergens terug te vinden, terwijl het zeer relevant is, aangezien mijn cliënt als kok werkzaam was en zijn schoenen dus in contact kunnen zijn gekomen met dierlijk bloed. Het heeft er de schijn van dat het NFI naar een bepaalde conclusie toe heeft geredeneerd.
De advocaat-generaal persisteert.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad.
Het onderzoek wordt hervat.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat het - op basis van het stelsel der wet - de verdediging in beginsel vrij staat om stukken in het geding te brengen en aldus aan het dossier te doen toevoegen. Dit geldt ook voor bovengenoemd rapport van het NFA, zodat dit rapport zal worden toegevoegd aan het onderhavige strafdossier. Met de advocaat-generaal is het hof evenwel van oordeel dat bedoeld rapport, gelet op het bepaalde in de Wet deskundige in strafzaken, niet kan worden aangemerkt als een deskundigenrapport.
De raadsman deelt desgevraagd mede dat toevoeging van het rapport aan het dossier, zonder dit rapport als deskundigenrapport aan te merken, voldoende is en dat zijn subsidiaire verzoek tot aanhouding met deze beslissing is komen te vervallen."
2.3. Blijkens hetgeen hiervoor is weergegeven heeft de raadsman van de verdachte ermee ingestemd dat het in het middel bedoelde rapport aan het dossier zou worden toegevoegd zonder dat dit als deskundigenverslag zou worden aangemerkt. Gelet hierop mist het middel belang. Nochtans vindt de Hoge Raad aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen over het aan de orde gestelde onderwerp.
2.4.1. De volgende wettelijke bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering zijn van belang.
- Art. 51i:
"1. Op de wijze bij de wet bepaald wordt een deskundige benoemd met een opdracht tot het geven van informatie over of het doen van onderzoek op een terrein, waarvan hij specifieke of bijzondere kennis bezit.
2. Bij de benoeming worden de opdracht die ten behoeve van het onderzoek in de strafzaak moet worden vervuld en de termijn binnen welke de deskundige het schriftelijk verslag uitbrengt, vermeld.
3. Aan de deskundige wordt tevens opgedragen naar waarheid, volledig en naar beste inzicht verslag uit te brengen.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de kwalificaties waarover bepaalde deskundigen moeten beschikken en over de wijze waarop in de overige gevallen de specifieke deskundigheid van personen kan worden bepaald of getoetst."
- Art. 51k:
"1. Er is een landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen, dat wordt beheerd op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt het orgaan ingesteld dat met deze taak wordt belast.
2. Bij benoeming van een deskundige die niet is opgenomen in het register, bedoeld in het eerste lid, wordt gemotiveerd op grond waarvan hij als deskundige wordt aangemerkt."
- Art. 51l:
"1. De deskundige brengt aan zijn opdrachtgever een met redenen omkleed verslag uit. Hij geeft daarbij zo mogelijk aan welke methode hij heeft toegepast, in welke mate deze methode en de resultaten daarvan betrouwbaar kunnen worden geacht en welke bekwaamheid hij heeft bij de toepassing van de methode.
2. Het verslag wordt schriftelijk uitgebracht, tenzij de rechter bepaalt dat dit mondeling kan geschieden.
3. De deskundige verklaart het verslag naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld. Het verslag is gebaseerd op wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is."
- Art. 344:
"1. Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan:
1-. beslissingen in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges of personen met rechtspraak belast, alsmede in de wettelijke vorm opgemaakte strafbeschikkingen;
2-. processen-verbaal en andere geschriften, in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hunne mededeeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden;
3-. geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behoorende tot den onder hun beheer gestelden dienst, alsmede geschriften, opgemaakt door een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie;
4-. verslagen van deskundigen met het antwoord op de opdracht die aan hen is verleend tot het verstrekken van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis hen leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is;
5-. alle andere geschriften; doch deze kunnen alleen gelden in verband met den inhoud van andere bewijsmiddelen.
2 Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd, kan door den rechter worden aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar."
2.4.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 22 januari 2009 (Stb. 2009, 33) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot verbetering van de regeling van de positie van de deskundige in het strafproces (Wet deskundige in strafzaken), waarbij voormelde bepalingen zijn ingevoerd dan wel gewijzigd, houdt onder meer het volgende in:
"De huidige regeling houdt in dat deskundigen in een bepaalde strafzaak kunnen worden benoemd door de officier van justitie (ambtshalve of op verzoek van de verdediging) uit een tableau van vaste gerechtelijke deskundigen die per ressort als zodanig zijn beëdigd (artikel 151). In het kader van het gerechtelijk vooronderzoek kan de rechter-commissaris op grond van de artikelen 227-236 op verzoek van de verdediging of op vordering van het openbaar ministerie dan wel ambtshalve deskundigen benoemen. Hij is daarbij niet gebonden aan de kring van vaste gerechtelijke deskundigen. Buiten het gerechtelijk vooronderzoek kan de rechter-commissaris in het verband van de mini-instructie (artikel 36a) op verzoek van de verdediging een deskundige benoemen. Aan de benoemde deskundige wordt in beginsel schriftelijk opdracht verleend; pas als hij als deskundige wordt opgeroepen om te verschijnen voor de rechter-commissaris of op de openbare terechtzitting wordt hij beëdigd. Aan de schriftelijke opdracht in het (gerechtelijk) vooronderzoek zijn geen regels gesteld. Verzoeken van de verdediging tot aanwijzing van een deskundige kunnen in het vooronderzoek worden gericht aan de officier van justitie en de rechter-commissaris; indien zij worden afgewezen kan het verzoek herhaald worden op de terechtzitting. De verdediging kan zelf zonder instemming van het openbaar ministerie of de rechter opdracht geven tot het uitvoeren van eigen onderzoek, maar de kosten daarvan komen dan voor eigen rekening, tenzij het onderzoek later door de rechter in het belang van het onderzoek wordt geoordeeld.
(...)
2.2. Deskundigenonderzoek op verzoek van de verdediging
(...)
Het staat de verdediging in beginsel vrij om opdracht te geven tot het verrichten van alle onderzoek dat zij in het belang van de verdediging nuttig of wenselijk acht. Dat betekent niet dat de overheid in alle gevallen gehouden is om de kosten daarvan te vergoeden. De stelling dat een verdachte er zonder meer aanspraak op kan maken dat een door de verdediging gewenst onderzoek op kosten van de Staat plaats vindt, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in HR 13 mei 1997, NJ 1998, 152. In de gevallen waarin de verdediging een verzoek tot nieuw of aanvullend onderzoek doet aan de officier van justitie of de rechter, dat wordt ingewilligd, komen de kosten voor rekening van de Staat. In de overige gevallen komen de kosten voor rekening van de verdediging met dien verstande dat op grond van artikel 591 Sv aan de rechter een vergoeding kan worden verzocht. (...)
De verdachte die zelfstandig opdracht geeft tot het verrichten van deskundigenonderzoek zonder medewerking van officier van justitie of rechter-commissaris kan ook zelf beslissen of hij de onderzoeksresultaten in het geding brengt of niet. Deskundigen die bij het aanvaarden van deze opdracht akkoord gaan met een geheimhoudingsclausule, moeten zich realiseren dat het aan de verdachte is om te beslissen over het overleggen van het verslag. Als de opdracht door tussenkomst van officier van justitie of rechter-commissaris is verstrekt, heeft de verdachte deze vrijheid niet.
(...)
3. Waardering van het deskundigenverslag door de rechter
De voorgestelde regeling stimuleert beter onderzoek naar de betrouwbaarheid van de deskundige en de deugdelijkheid van zijn onderzoek, maar biedt geen absolute garantie voor de uitkomst. Uiteindelijk moet de rechter beoordelen welke betekenis hij daaraan toekent bij de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350. (...)
Het wetsvoorstel zegt niets over de wijze waarop de rechter het deskundigenonderzoek kan of moet waarderen. De vaste jurisprudentie van de Hoge Raad over de toetsing van de betrouwbaarheid van het deskundigenverslag ten behoeve van de bewijsbeslissing houdt in: (Uitgangspunt is dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, om van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht). In de hiervoor genoemde arresten heeft de Hoge Raad dit algemene uitgangspunt aangevuld. Door het aanscherpen van de motiveringsplicht heeft de Hoge Raad duidelijker eisen gesteld aan het gebruik van deskundigenonderzoek als bewijs door de rechter, vooral in de gevallen waarin door de verdediging tijdig, gemotiveerd en expliciet om tegenonderzoek is verzocht of de deugdelijkheid van het uitgevoerde onderzoek is betwist."
(Kamerstukken II 2006-2007, 31 116, nr. 3, p. 2, 13-14, 17-18 en 22-23)
2.5. Het Wetboek van Strafvordering voorziet op diverse plaatsen in een mogelijkheid voor de verdachte aan de officier van justitie of de rechter(-commissaris) te verzoeken een deskundige te benoemen voor het verrichten van (tegen)onderzoek. Voorts kan de verdachte zonder instemming van het openbaar ministerie of de rechter op eigen initiatief opdracht geven tot het uitvoeren van onderzoek en de resultaten daarvan in het geding brengen. Door de invoering van de Wet deskundige in strafzaken is de bevoegdheid van de officier van justitie om, al dan niet op verzoek van de verdachte, een deskundige te benoemen beperkt tot de deskundigen die zijn opgenomen in het landelijk register van vaste gerechtelijke deskundigen. De rechter(-commissaris) kan, al dan niet op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie, ook een niet in dat register opgenomen deskundige benoemen, mits wordt gemotiveerd op grond waarvan deze als deskundige wordt aangemerkt. Aan de vrijheid van de verdachte om de resultaten van op diens eigen initiatief uitgevoerd onderzoek in het geding te brengen, heeft de Wet deskundige in strafzaken geen verandering gebracht.
2.6. Het staat de verdachte dus nog steeds vrij een dergelijk onderzoeksrapport in het geding te brengen. Het is evenwel aan de rechter om bij de beantwoording van de vragen van de art. 348 en 350 Sv te beoordelen welke betekenis toekomt aan zo een rapport, waarbij onder meer de deskundigheid van de opsteller met betrekking tot de aan zijn oordeel onderworpen vragen van belang kan zijn. Ook daarin heeft de Wet deskundige in strafzaken geen verandering gebracht.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juli 2011.