ECLI:NL:HR:2011:BP7001

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03463
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid tegen machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vader van een kind, die in hoger beroep wilde gaan tegen een beschikking van de kinderrechter. De kinderrechter had een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar de vader was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat de termijn waarvoor de machtiging was verleend, was verstreken. De vader stelde dat er bijzondere belangen waren die hem toch ontvankelijk hadden moeten verklaren in het hoger beroep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die in het cassatierekest waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vader dan ook verworpen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter A.M.J. van Buchem-Spapens was, samen met de raadsheren W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

10 juni 2011
Eerste Kamer
10/03463
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats], België,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO NOORD- EN ZUIDOOST-BRABANT LOCATIE EINDHOVEN,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaken 205993/JE RK 10-105MC02, 205993/JE RK 10-105MC11, 205993/JE RK 10-105MZ02 en 205993/JE RK 10-105MZ10 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 januari 2010 en 10 februari 2010;
b. de beschikking in de zaken HV 200.055.310/01 en HV 200.058.298/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 mei 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft verzocht het beroep te verwerpen
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 juni 2011.