ECLI:NL:HR:2011:BP6567

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04748 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing getuigenverzoek in Antilliaanse zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij een inbraak op 18 september 2008 op Curaçao, waarbij sieraden en andere waardevolle goederen werden gestolen uit de woning van een slachtoffer. De verdachte had beroep ingesteld tegen het vonnis van het Hof, dat gebruik had gemaakt van verklaringen van getuigen die later hun verklaringen hadden ingetrokken. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, had middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Aben concludeerde tot vernietiging van het vonnis en terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verklaringen van de getuigen niet als bewijs had mogen gebruiken, omdat deze verklaringen de enige bewijsmiddelen waren die de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit konden ondersteunen. Aangezien de getuigen hun verklaringen bij de rechter hadden ingetrokken, had het Hof hen als getuigen moeten oproepen voor de terechtzitting. De Hoge Raad benadrukte dat beginselen van behoorlijke procesorde vereisen dat het openbaar ministerie bepaalde personen als getuige moet oproepen, vooral wanneer hun verklaringen cruciaal zijn voor de bewijsvoering.

De Hoge Raad vernietigde het bestreden vonnis en wees de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, zodat deze opnieuw kan worden berecht. Dit arrest onderstreept het belang van het waarborgen van een eerlijk proces en de noodzaak om getuigen te horen wanneer hun verklaringen essentieel zijn voor de beoordeling van de zaak.

Uitspraak

12 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/04748 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 6 augustus 2009, nummer H 63/09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende op [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt blijkens de toelichting onder meer over het gebruik door het Hof voor het bewijs van bij de politie afgelegde verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], terwijl zij - gehoord als getuige - die verklaringen ter terechtzitting van het Gerecht in Eerste Aanleg hebben ingetrokken.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij, op 18 september 2008 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning, gelegen aan de [a-straat 1], alwaar verdachte en zijn, verdachte's, mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende, te weten [slachtoffer], bevond(en) hebben weggenomen:
onder meer, sieraden, waaronder een halsketting en een armband en een paar oorbellen en een hanger en ringen en een polshorloge en een mobiele telefoon, geheel toebehorende aan (diezelfde) [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, en zijn, verdachte's, mededaders, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 18 september 2008 omstreeks 15.30 uur hebben mijn vrouw en ik onze woning aan de [a-straat 1] te [plaats] verlaten om inkopen te doen. Toen we om 18.45 uur thuis kwamen zagen we dat er was ingebroken. We hebben daarna gemerkt dat meerdere van onze eigendommen gestolen waren. Het betreft onder meer de volgende goederen: verschillende gouden sieraden, horloge van het merk Omega en een mobiele telefoon van het merk Samsung."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op een dag heeft [verdachte] mij gebeld en verzocht om bij hem thuis te [plaats] langs te komen. Ik ben samen met [betrokkene 1] met de bus naar het huis van [verdachte] te [plaats] gegaan. Daar aangekomen vertelde [verdachte] ons dat hij een plan had om in de woning van zijn Nederlandse buren te gaan inbreken. Wij gingen akkoord om de inbraak te plegen en besloten in de woning van [verdachte] te wachten tot de buren van huis gingen. Toen de buren waren vertrokken liepen we naar de woning, sprongen over de muur en gingen naar binnen door de schuifdeur. Ik heb de woning op verschillende plaatsten doorzocht en trof in het dressoir een etui met sieraden aan. In het etui zat een gouden set met hals ketting, een armband, een polshorloge merk Omega en twee ringen. Ik heb de sieraden de volgende dag verpand voor Naf. 2100,- bij het pandhuis [A] te [plaats]."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben in de maand september 2008 samen met [betrokkene 2] naar het huis van [verdachte] op [plaats] geweest. Ik heb toen samen met [verdachte], [betrokkene 2] en een andere man in een woning dicht bij de woning van [verdachte] ingebroken. Ik zag dat [verdachte], [betrokkene 2] en de andere man eerst naar binnen gingen, daarna sprong ik over de muur en ging ik via de openstaande deur de woning binnen. Vervolgens hebben we in de woning gezocht naar waardevolle spullen. Kort daarna hebben we de woning weer verlaten. De dag na de inbraak toonde [betrokkene 2] mij enkele sieraden die hij uit de woning had weggenomen. Ik zag een goudkleurig horloge, twee goudkleurige oorbellen en een goudkleurige ketting."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op dinsdag 21 oktober 2008 werd in het kader van het onderzoek terzake diefstal contra de verdachten [verdachte], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een onderzoek ter inbeslagname bij de zaak "[A] N.V." te [plaats] ingesteld. Na onderzoek van bovenstaande namen en het kwitantienummer met betrekking tot dit onderzoek in de administratie, kwam de door verbalisanten inbeslaggenomen kwitantie onder nummer [001] ten name van [betrokkene 2] overeen met die vermeld in de administratie van het pandhuis. De volgende goederen vermeld in de administratie werden inbeslaggenomen: een gouden halsketting, een gouden armband, een gouden dames polshorloge van het merk Omega, twee gouden vingerringen, een blauwe hanger met gouden overwand en twee gouden oorbellen."
2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerecht in Eerste Aanleg van 6 februari 2009 houdt in:
"Hierna gaat de rechter over tot het door de raadsman van de verdachte verzochte horen van de medeverdachten als getuigen.
(...)
De getuige, [betrokkene 1] (...) legt de belofte af.
Op de door de raadsman gestelde vragen, verklaart de getuige -zakelijk weergegeven-, als volgt:
Met betrekking tot de beschuldiging van inbraak op 18 september 2008 kan ik het volgende verklaren. Op de bewuste dag kwam [betrokkene 2] 's morgens vroeg naar me toe en vertelde dat hij een 'job' voor ons had. Ik ben toen met hem meegegaan. We hebben de bus genomen naar [plaats]. Ik weet niet meer hoe laat het toen was, maar daar aangekomen kwamen we [verdachte] en [betrokkene 3] tegen. Ik weet niet precies waar het was, maar toen we uit de bus stapten hebben we een eindje gelopen.
De raadsman houdt de getuige voor dat hij, de getuige, ten overstaan van de politie heeft verklaard dat zij elkaar thuis bij [verdachte] hebben ontmoet, waarop de getuige verklaart dat de ontmoeting niet bij [verdachte] thuis maar daar in de buurt, bij een huis in aanbouw, heeft plaatsgevonden.
De getuige vervolgt: We waren bij dat huis in aanbouw en [betrokkene 2] heeft het huis aangewezen waar we binnen zouden treden. Nadat de bewoners van het huis aan het eind van de middag weg waren gegaan, zijn zij naar binnen gegaan en na een poosje ben ik ook naar binnen gegaan. [Verdachte] had gezegd dat hij naar huis ging omdat hij wat dingen te doen had. Ik heb hem daarna niet meer gezien. Hij is niet in de woning geweest. Ik heb niet verklaard dat [verdachte] aan de inbraak heeft deelgenomen. Bij de politie was ik bang en heb ik iets anders verklaard. Ik was bang omdat ik net twee dagen uit de gevangenis vrijgelaten was en niet meer terug wilde.
De rechter houdt de getuige voor dat hij ook ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard heeft dat [verdachte] aanwezig was bij de inbraak. De getuige verklaart in reactie hierop dat hij niet weet waarom dat in de verklaring staat, omdat hij niet heeft gezegd dat [verdachte] in de woning is geweest. Hij kan zich niet herinneren dat te hebben verklaard.
De getuige vervolgt: Ik heb een fles whisky en een pak koekjes uit de woning weggenomen. De whisky heb ik opgedronken en de koekjes heb ik opgegeten. In de bus terug naar huis vertelde [betrokkene 2] mij dat hij gouden sieraden uit de woning had weggenomen. De volgende dag zijn we samen naar het pandhuis gegaan. [Betrokkene 2] is toen naar binnen gegaan om de spullen in pand te geven. Ik heb van hem Naf. 1.000,- van de opbrengst gekregen.
(...)
De getuige, [betrokkene 2] (...) legt de eed af.
Op de door de raadsman gestelde vragen, verklaart de getuige -zakelijk weergegeven-, als volgt:
Met betrekking tot de beschuldiging van de inbraak op 18 september 2008 kan ik het volgende verklaren. Op die desbetreffende dag ben ik in het huis geweest. Het was na twaalf uur, want rond 11 uur ben ik naar [plaats] gegaan. We hebben bij een huis in aanbouw gewacht. Ik heb niet ingebroken, want de deur stond open. Ik heb goederen van die mensen gezocht en meegenomen. Ik was met [betrokkene 1] en voor zover ik heb gezien was er verder niemand in dat huis. Ik ben bij [verdachte] thuis geweest en hij zei dat hij weg ging. Toen kwam een ander met het plan om het huis binnen te treden. Bij de politie heb ik iets anders verklaard, omdat [verdachte] dicht bij die mensen woont; daarom heb ik gezegd dat hij met het plan is gekomen. Ook is het zo dat de rechercheurs [verbalisant 1 en 2] met een papiertje kwamen aanzetten waarvan mij werd gezegd dat het een verklaring van [verdachte] was, waarin hij had gezegd dat hij met het plan was gekomen. De politie heeft mij in de war gebracht en ik wist niet wat ik moest zeggen. De rechercheur heeft tegen mij gezegd dat [verdachte] had verklaard dat wij hem hadden gebeld voor een afspraak om te gaan in te breken. Toen dacht ik: als hij over ons liegt dan lieg ik ook over hem. Ik heb vervolgens gezegd dat hij met het plan was gekomen en heb verklaard dat hij voornemens was een "atraco" te plegen. Hetgeen wat ik toen heb verklaard berust niet op waarheid.
Nadat ik de spullen uit het huis had genomen, ben ik naar huis gegaan. De politie heeft mij niks gevraagd over medeverdachte [medeverdachte]."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
(i) Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de zaak en de omstandigheid of en in hoeverre het telastegelegde feit door de verdachte wordt ontkend, kunnen beginselen van behoorlijke procesorde meebrengen dat het openbaar ministerie bepaalde personen als getuige ter terechtzitting dient te dagvaarden of op te roepen dan wel dat de rechter zodanige dagvaarding of oproeping ambtshalve dient te bevelen bij gebreke waarvan processen-verbaal voor zover inhoudende de door die personen in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
(ii) Dit zal in ieder geval gelden indien een ambtsedig proces-verbaal, inhoudend een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een persoon, het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het telastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter is gehoord en ten overstaan van deze die verklaring heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd. Indien dit is geschied ter gelegenheid van een verhoor van de bedoelde persoon door de rechter-commissaris behoort deze persoon ter terechtzitting in eerste aanleg en in geval van appel ook ter terechtzitting in hoger beroep als getuige te worden gedagvaard of opgeroepen, opdat de rechter zich door eigen waarneming van de getuige een oordeel zal kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaringen dan wel omtrent de redenen van diens weigering aldaar een verklaring af te leggen. Bedoelde persoon zal eveneens ter terechtzitting in hoger beroep als getuige moeten worden opgeroepen indien hij ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst is teruggekomen op zijn eerder in het voorbereidend onderzoek afgelegde verklaring dan wel heeft geweigerd een verklaring af te leggen (vgl. HR 1 februari 1994, LJN AB7528, NJ 1994/427).
2.4. In aanmerking genomen dat de door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaringen de enige bewijsmiddelen zijn waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen, terwijl die verklaringen op dat punt bij een rechter zijn ingetrokken, had het Hof, nu het niet hun dagvaarding als getuigen ter terechtzitting heeft bevolen, die verklaringen niet tot het bewijs mogen bezigen.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juli 2011.