ECLI:NL:HR:2011:BP6561

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04629
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en de gevolgen van niet-naleving van art. 407 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het Hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in dat hoger beroep. De reden hiervoor was dat de verdachte bij het instellen van het hoger beroep had aangegeven dat het appel niet gericht was tegen de beslissing van de Politierechter over de vordering tot tenuitvoerlegging. Dit was in strijd met artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel kan worden ingesteld, tenzij het gaat om gevoegde zaken.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de beperking die de verdachte had aangebracht bij het instellen van het hoger beroep niet mogelijk was. De beslissing van de Politierechter viel niet onder de 'gevoegde zaken' zoals bedoeld in artikel 407, tweede lid, Sv. De Hoge Raad herhaalde eerdere overwegingen uit eerdere arresten en concludeerde dat de niet-naleving van artikel 407 Sv moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep, tenzij het verzuim voor het verstrijken van de beroepstermijn is hersteld.

De raadsman van de verdachte had ter terechtzitting aangevoerd dat, indien het niet mogelijk was om het hoger beroep te beperken tot het vonnis van de Politierechter, het appel in zijn geheel was gericht tegen het vonnis. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had door de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

28 juni 2011
Strafkamer
nr. 09/04629
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 november 2009, nummer 22/000412-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.1. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende in:
"Blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 16 januari 2009 heeft de verdachte bij het instellen van het hoger beroep aangegeven dat het appel niet is gericht tegen de beslissing van de politierechter te 's-Gravenhage d.d. 16 januari 2009, inhoudende dat de vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen.
Het hof stelt vast dat, op grond van artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering, het hoger beroep slechts tegen het vonnis in het geheel kan worden ingesteld, maar dat het hoger beroep wel kan worden beperkt tot een of meer gevoegde of cumulatief tenlastegelegde zaken. Een beperking zoals door de verdachte blijkens eerder genoemde akte is beoogd, is niet mogelijk. Er is derhalve geen sprake van een rechtsgeldig ingesteld hoger beroep.
Het hof merkt ten overvloede op dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij samen met de verdachte was op het moment dat deze ter griffie verklaarde op voormelde wijze beroep in te willen stellen.
Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep."
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor. Hierbij deelt hij mede dat de verdachte blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 16 januari 2009 partieel hoger beroep heeft ingesteld, hetgeen op grond van artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk is.
De raadsman deelt als reactie hierop mede: Mijn cliënt is het eens met de afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging. Als dit niet mogelijk is, is het appel gericht tegen het vonnis waarvan beroep in zijn geheel. Ik was samen met de verdachte op het moment dat hij appel instelde."
2.3. Art. 407 Sv luidt als volgt:
"1. Het hooger beroep kan slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld.
2. Zijn echter in eersten aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan het hooger beroep tot het vonnis voor zover dit eene of meer der gevoegde zaken betreft, worden beperkt."
2.4. Het Hof heeft vastgesteld dat blijkens de akte instellen rechtsmiddel het hoger beroep van de verdachte niet was gericht tegen de beslissing van de Politierechter op de vordering tot tenuitvoerlegging. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat een beperking zoals door de verdachte blijkens die akte is beoogd, niet mogelijk is. Voormelde beslissing van de Politierechter valt immers niet aan te merken als een "gevoegde zaak" in de zin van art. 407, tweede lid, Sv. Het ingestelde hoger beroep strookt dus niet met art. 407 Sv.
2.5. Het middel stelt de vraag aan de orde welke consequenties moeten worden verbonden aan de niet-naleving van art. 407 Sv doordat bij het instellen van het hoger beroep een ontoelaatbare beperking is aangebracht.
2.6. Bij de beantwoording van deze vraag moet worden vooropgesteld dat het in het eerste lid van art. 407 Sv neergelegde verbod van partieel appel bij de Wet stroomlijnen hoger beroep (Stb. 2006, 470), die op de onderhavige zaak van toepassing is, gemotiveerd is gehandhaafd, en dat de wetgever geen verandering heeft willen brengen in de beslissende betekenis van de akte rechtsmiddel voor de omvang van hetgeen in hoger beroep aan het oordeel van de rechter is onderworpen.
In het huidige wettelijke stelsel kunnen partijen ingeval van gevoegde zaken als bedoeld in art. 407, tweede lid, Sv de omvang van hetgeen aan het oordeel van de appelrechter is onderworpen, zelf beperken doch uitsluitend - binnen de door de wet getrokken grenzen - door middel van de in de door de griffier op te maken akte verwerkte verklaring onderscheidenlijk de verklaring als bedoeld in art. 451a Sv waarmee het rechtsmiddel wordt ingesteld. Daarnaast bestaat tot de aanvang van de behandeling van het hoger beroep de mogelijkheid het hoger beroep geheel of gedeeltelijk in te trekken op de wijze die in de art. 453 en 454 Sv is voorzien. Indien het hoger beroep niet op deze wijze is beperkt, is het gehele in eerste aanleg gewezen vonnis aan het oordeel van de rechter in hoger beroep onderworpen. In dit opzicht komt noch aan de schriftuur houdende grieven noch aan hetgeen de verdachte en het openbaar ministerie ter terechtzitting in hoger beroep daaromtrent verklaren betekenis toe. Wel kan de rechter de behandeling in hoger beroep concentreren op de door de procespartijen ingebrachte bezwaren en bestaat voor hem de in art. 416 Sv geschapen mogelijkheid de afdoening daarop toe te snijden (vgl. HR 28 juni 2011, LJN BP2709).
2.7. Tegen de achtergrond van dat stelsel dient uitgangspunt te zijn dat niet-inachtneming van art. 407 Sv bij het instellen van het hoger beroep moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de desbetreffende procespartij in het hoger beroep tenzij het verzuim voor de afloop van de beroepstermijn is hersteld.
Bezwaar van een dergelijke niet-ontvankelijkverklaring in het hoger beroep kan zijn dat de verdachte ook in het geval dat de niet-inachtneming van art. 407 Sv het gevolg is van een vergissing en/of van ontoereikende voorlichting door de justitiële functionarissen, de toegang tot de hogere rechter wordt ontzegd. Daarom ligt het in de rede om te onderzoeken of in dit kader in redelijkheid een herstelmogelijkheid kan worden geboden.
In dat verband moet echter onder ogen worden gezien dat hier verschillende gevallen denkbaar zijn waarbij niet altijd op voorhand evident is of de verdachte zijn beroep zonder de - naar later is gebleken ontoelaatbare - beperking wil doorzetten. De beperking kan immers een gering onderdeel van het bestreden vonnis betreffen, maar ook een belangrijk deel ervan (vgl. de casus van HR 29 maart 1988, NJ 1988/878, en het spiegelbeeld daarvan). Het zonder meer negeren van de beperking - en daarmee het doorzetten van het appel zonder de beperking - zonder de mening van de verdachte daarover te kennen, is daarom niet mogelijk. Het belang van een doelmatige strafrechtspleging brengt wel mee dat een eventueel herstel van een ten onrechte aangebrachte beperking de voortgang van de procedure niet wezenlijk mag belasten.
2.8. Een en ander leidt de Hoge Raad uiteindelijk tot het oordeel dat wanneer de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep verschijnt en verklaart het hoger beroep zonder de ten onrechte in de appelakte aangebrachte beperking te willen doorzetten, niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep achterwege moet blijven.
Buiten dat geval echter kan de verdachte in zijn ten onrechte partieel ingestelde hoger beroep niet worden ontvangen (vgl. HR 28 juni 2011, LJN BO4030).
2.9. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat, voor zover het niet mogelijk is het hoger beroep te beperken tot het vonnis van de Politierechter zonder de beslissing over de vordering tenuitvoerlegging, het appel is gericht tegen het vonnis in zijn geheel. Dit kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als verklaring het hoger beroep zonder deze in de appelakte ten onrechte aangebrachte beperking te willen doorzetten. Het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.10. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 juni 2011.