ECLI:NL:HR:2011:BP6561
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en de gevolgen van niet-naleving van art. 407 Sv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het Hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in dat hoger beroep. De reden hiervoor was dat de verdachte bij het instellen van het hoger beroep had aangegeven dat het appel niet gericht was tegen de beslissing van de Politierechter over de vordering tot tenuitvoerlegging. Dit was in strijd met artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel kan worden ingesteld, tenzij het gaat om gevoegde zaken.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de beperking die de verdachte had aangebracht bij het instellen van het hoger beroep niet mogelijk was. De beslissing van de Politierechter viel niet onder de 'gevoegde zaken' zoals bedoeld in artikel 407, tweede lid, Sv. De Hoge Raad herhaalde eerdere overwegingen uit eerdere arresten en concludeerde dat de niet-naleving van artikel 407 Sv moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep, tenzij het verzuim voor het verstrijken van de beroepstermijn is hersteld.
De raadsman van de verdachte had ter terechtzitting aangevoerd dat, indien het niet mogelijk was om het hoger beroep te beperken tot het vonnis van de Politierechter, het appel in zijn geheel was gericht tegen het vonnis. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had door de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.