ECLI:NL:HR:2011:BP6477

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03698
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beginnend bestuurderschap in relatie tot alcoholgebruik en rijbewijsvereisten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1956, was op 8 maart 2008 te Lelystad als bestuurder van een motorrijtuig aangehouden na het gebruik van alcohol. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte een beginnend bestuurder was in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), wat inhoudt dat hij minder dan vijf jaar in het bezit was van een rijbewijs. De verdachte had betoogd dat hij geen beginnend bestuurder was, omdat hij in 1975 zijn eerste rijbewijs had behaald. Dit argument werd door het Hof verworpen, omdat de juistheid van deze stelling niet aannemelijk was gemaakt. Het Hof oordeelde dat uit een eerdere veroordeling wegens rijden onder invloed niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte in het bezit was van een rijbewijs op het moment van de overtreding.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting omtrent artikel 8 WVW 1994 de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen kon afleiden. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de stelling van de raadsman over het beginnend bestuurderschap niet aannemelijk was geworden, niet onbegrijpelijk was. Tevens werd bevestigd dat de veroordeling wegens rijden onder invloed niet automatisch impliceert dat de verdachte in het bezit was van een rijbewijs.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent beginnend bestuurderschap en de gevolgen van alcoholgebruik voor bestuurders in Nederland.

Uitspraak

24 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/03698
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 21 augustus 2009, nummer 24/002266-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 maart 2008 te Lelystad als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op zaterdag 8 maart 2008 te 17.32 uur, bevond ik, [verbalisant 1], mij op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Lindelaan te Lelystad, met een gerichte alcoholcontrole belast. Op bovengenoemde datum, tijd en plaats zag ik dat een persoon als bestuurder van een voertuig, personenauto, Fiat Ducato Combinat, kleur wit, Nederland, kenteken [AA-00-BB], dit bestuurde. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften, gaf ik de bestuurder een stopteken waaraan hij voldeed.
Ik heb op 8 maart 2008 te 17.33 uur van deze bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht.
Het betrof hier een bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist is. Bij controle bleek dat de bestuurder in het bezit is van een rijbewijs waarvan sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
De bestuurder verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, hetgeen mij, [verbalisant 1] bleek uit de omstandigheid dat de bestuurder deed alsof hij niet meer wist hoe te blazen op het voorselectieapparaat. Ik nam waar dat zijn adem riekte naar het inwendig gebruik van alcohol.
Ik, [verbalisant 1], heb de bestuurder als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, vervolgens op 8 maart 2008 te 17.35 uur, in de Lindelaan te Lelystad, aangehouden.
De verdachte gaf op te zijn: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats].
Ik, [verbalisant 2], heb de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, lid 3, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Tevens heb ik hem medegedeeld dat hij verplicht was tijdens dit onderzoek gevolg te geven aan alle, door de daartoe aangewezen bedienaar van het ademanalyseapparaat, ten dienste van dit onderzoek gegeven aanwijzingen.
Op 8 maart 2008 te 18.00 uur heeft de verdachte zich onder leiding van mij, [verbalisant 2], daartoe aangewezen opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 7 van het Besluit Alcoholonderzoeken, onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 3, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Het onderzoek ving aan op het eerste tijdstip vermeld op de bijgevoegde afdruk, zijnde een tijdstip tenminste 20 minuten na het tijdstip van eerste directe contact met de verdachte, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er werd gebruik gemaakt van een ademanalyseapparaat dat ingevolge het Besluit Alcoholonderzoeken is aangewezen door de minister van Justitie. Ik verklaar, dat is voldaan aan het bij dit apparaat behorende gebruikersvoorschrift. De verklaring van goedkeuring behorende bij dit apparaat, keuringsdatum 14 december 2007, is geldig tot 27 juni 2008. Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, overeenkomstig de als bijlage bijgevoegde afdruk, genummerd [001]. Aan de verdachte is aanstonds medegedeeld dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem, 570.0 ug/l bedroeg. De verdachte heeft niet gevraagd om een tegenonderzoek."
b. een ademanalyseformulier inhoudende als ademonderzoeksresultaat 570 µg/l.
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik heb bier gedronken, ik bedacht me, na het drinken van bier, dat ik boodschappen moest doen en heb daarvoor de auto gebruikt."
2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover hier van belang - in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging en brengt in dat verband het volgende naar voren:
Het klopt dat verdachte de auto heeft gereden nadat hij alcohol had gedronken, maar verdachte is geen beginnend bestuurder. Verdachte heeft verklaard dat hij in 1975 zijn eerste rijbewijs heeft gehaald. Ik heb geprobeerd hiervan de gegevens boven tafel te krijgen, maar de instanties hebben de gegevens slechts 15 jaar bewaard. Het uittreksel uit de Justitiële documentatie vormt hiervoor echter wel een aanknopingspunt. Verdachte is immers in 1978 veroordeeld vanwege het rijden onder invloed en hem is de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van een jaar. Een rijontzegging kan alleen als men een rijbewijs heeft, zodat hieruit blijkt dat verdachte in 1978 in het bezit was van een geldig rijbewijs. Nu verdachte geen beginnend bestuurder was, kan het tenlastegelegde feit niet bewezen worden, zodat hij moet worden vrijgesproken.
(...)
De advocaat-generaal repliceert en voert - zakelijk weergegeven - aan:
Verdachte is wel een beginnend bestuurder. Uit het mailbericht van het CBR blijkt dat in het register niet een eerder rijbewijs van verdachte staat geregistreerd. Overigens wijs ik er op dat ook indien een verdachte niet in het bezit is van een rijbewijs, hij een rijontzegging opgelegd kan krijgen."
2.2.4. Het bestreden arrest houdt - voor zover hier van belang - in:
"Door de raadsman is betwist dat de verdachte beginnend bestuurder zou zijn. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat aan verdachte eerder, in 1975, een rijbewijs zou zijn verstrekt. De juistheid van deze stelling, die vanwege het openbaar ministerie gemotiveerd is betwist, is niet aannemelijk geworden. Dat, zoals de raadsman heeft gesteld, uit een veroordeling wegens rijden onder invloed tot onder meer een ontzegging van de rijbevoegdheid moet worden afgeleid dat de verdachte (toen) in het bezit van een rijbewijs is geweest, is onjuist en berust op een verkeerde uitleg van de wet. Het verweer wordt verworpen."
2.3. Het Hof heeft zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting omtrent art. 8 WVW 1994 de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden. Het oordeel van het Hof dat de stelling van de raadsman over het beginnend bestuurderschap niet aannemelijk is geworden, is niet onbegrijpelijk. Het oordeel van het Hof dat uit een veroordeling wegens rijden onder invloed tot onder meer een ontzegging van de rijbevoegdheid niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte toen in het bezit is geweest van een rijbewijs, is juist.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 24 mei 2011.