ECLI:NL:HR:2011:BP6477
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beginnend bestuurderschap in relatie tot alcoholgebruik en rijbewijsvereisten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1956, was op 8 maart 2008 te Lelystad als bestuurder van een motorrijtuig aangehouden na het gebruik van alcohol. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte een beginnend bestuurder was in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), wat inhoudt dat hij minder dan vijf jaar in het bezit was van een rijbewijs. De verdachte had betoogd dat hij geen beginnend bestuurder was, omdat hij in 1975 zijn eerste rijbewijs had behaald. Dit argument werd door het Hof verworpen, omdat de juistheid van deze stelling niet aannemelijk was gemaakt. Het Hof oordeelde dat uit een eerdere veroordeling wegens rijden onder invloed niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte in het bezit was van een rijbewijs op het moment van de overtreding.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting omtrent artikel 8 WVW 1994 de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen kon afleiden. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de stelling van de raadsman over het beginnend bestuurderschap niet aannemelijk was geworden, niet onbegrijpelijk was. Tevens werd bevestigd dat de veroordeling wegens rijden onder invloed niet automatisch impliceert dat de verdachte in het bezit was van een rijbewijs.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent beginnend bestuurderschap en de gevolgen van alcoholgebruik voor bestuurders in Nederland.