ECLI:NL:HR:2011:BP6461

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03485
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigheid van rijbewijs en motiveringsklacht in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, had beroep ingesteld tegen de bewezenverklaring van het feit dat hij op 19 februari 2007 te IJsselstein een motorrijtuig bestuurde terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdediging stelde dat het rijbewijs op de datum van de overtreding geldig was, omdat de verdachte een nieuw rijbewijs had ontvangen na een rijbevoegdheidsonderzoek. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig had geacht, en dat het Hof vrij was in zijn selectie en waardering van het bewijsmateriaal. De klacht van de verdachte over de motivering van de ongeldigheid van het rijbewijs faalde, en de Hoge Raad verwierp het beroep. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet en handhaafde de beslissing van het Hof. Dit arrest benadrukt de rol van de feitenrechter in de beoordeling van bewijs en de motivering van beslissingen.

Uitspraak

5 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/03485
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 14 augustus 2009, nummer 21/003868-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot feit 2 en de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich onder meer tegen de motivering van de bewezenverklaring van feit 2.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 19 februari 2007 te IJsselstein, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Voorstraat, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op maandag 19 februari 2007 om 02:05 uur, zagen wij, verbalisanten [verbalisant 1 en 2], dat een persoon als bestuurder van een voertuig, personenauto, voorzien van kenteken [AA-00-BB], dit bestuurde op de wel voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Voorstraat te IJsselstein. De bestuurder gaf ons verbalisanten op te zijn:
Naam: [achternaam verdachte]
Voornaam: [voornamen verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats]
Bij informatie, ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam, bleek dat aan verdachte was afgegeven een rijbewijs, categorie B, rijbewijsnummer [001], afgegeven op 22 juni 2005 door de Burgemeester van Nieuwegein, geldig tot 22 juni 2015. Verder bleek dat het rijbewijs ongeldig was verklaard door het CBR."
b. een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 28 februari 2006, voor zover inhoudende:
"Datum: 28 februari 2006.
Het CBR neemt het besluit dat het rijbewijs van [verdachte] voor alle categorieën ongeldig wordt verklaard. De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die van de dagtekening van dit besluit."
c. een brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan de politie Utrecht Rijn en Venen van 24 april 2007, voor zover inhoudende:
"Wij zenden u hierbij de door u gevraagde stukken betreffende [verdachte], geboren [geboortedatum] 1983. Het besluit van 28 maart (hof: lees februari) 2006 is aangetekend verzonden. De aangetekende brief is niet retour gekomen."
2.3. In de toelichting op de klacht wordt het volgende gesteld:
"Ten aanzien van feit 2 wordt ter zitting aangevoerd dat een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid aanhef en onder 5 van het wetboek van Strafvordering
Te weten een besluit dat het rijbewijs van het CBR d.d. 28 februari 2006 met als inhoud dat het CBR het besluit neemt dat het rijbewijs van [verdachte] voor alle categorieën ongeldig heeft verklaard welke door de Politie Regio Utrecht Rijn en Venen d.d. 24 april 2007 werd bevestigd. Ter zitting verklaarde verdachte dat zijn rijbewijs wel een keer ongeldig is verklaard en een rijbevoegdheidsonderzoek heeft gehad en is geschikt verklaard. Hij heeft toen een nieuw rijbewijs gekregen.
Zijn rijbewijs was op 19 februari 2007 wel geldig, derhalve behoort hier vrijspraak te volgen."
2.4. Deze klacht die kennelijk betrekking heeft op de motivering van de ongeldigheid van het rijbewijs op 19 februari 2007, faalt. Klaarblijkelijk heeft het Hof de verklaring van de verdachte omtrent een nieuw afgegeven rijbewijs niet geloofwaardig geacht, gezien de onder 2.2.2 weergegeven inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Dit stond het Hof vrij gelet op de aan hem als feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal.
2.5. Voor het overige kan het middel evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.