ECLI:NL:HR:2011:BP6160

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02086 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep in cassatie tegen beschikking van de Rechtbank te Amsterdam inzake verlof ex art. 552p Sv

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, gedateerd 13 juli 2007, met nummer RK 07/665. De zaak betreft een verzoek om verlof ex artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1965 en ten tijde van de betekening zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. P.M. Rombouts, te 's-Gravenhage. De Advocaat-Generaal, Vellinga, heeft geconcludeerd dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.

De Hoge Raad heeft op 17 mei 2011 uitspraak gedaan. Uit de door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat de Officier van Justitie heeft besloten de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager terug te geven, omdat het rechtshulpverzoek is ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat de klager geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de klager daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.

De beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

17 mei 2011
Strafkamer
nr. 10/02086 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 13 juli 2007, nummer RK 07/665, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[Klager], geboren op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het beroep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank tot het verlenen van het verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv, gegeven naar aanleiding van een verzoek om rechtshulp van de Crown Office, Edinburgh, Schotland.
2.2. Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen, zoals in de conclusie vermeld, blijkt dat de Officier van Justitie heeft beslist dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager worden teruggegeven omdat het rechtshulpverzoek is ingetrokken. Dit betekent dat de klager geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank zodat hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2011.