ECLI:NL:HR:2011:BP6160
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Beroep in cassatie tegen beschikking van de Rechtbank te Amsterdam inzake verlof ex art. 552p Sv
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, gedateerd 13 juli 2007, met nummer RK 07/665. De zaak betreft een verzoek om verlof ex artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1965 en ten tijde van de betekening zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. P.M. Rombouts, te 's-Gravenhage. De Advocaat-Generaal, Vellinga, heeft geconcludeerd dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.
De Hoge Raad heeft op 17 mei 2011 uitspraak gedaan. Uit de door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat de Officier van Justitie heeft besloten de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager terug te geven, omdat het rechtshulpverzoek is ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat de klager geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de klager daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.
De beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.