Bevoegdheid
De rechtbank is bevoegd van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, nu de gewraakte inbeslagnemingen binnen haar arrondissement hebben plaatsgevonden.
Ontvankelijkheid
Het klaagschrift is ingediend binnen de bij artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn. Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.
De verdere beoordeling
Met de Stichting is de rechtbank van oordeel dat de Stichting, als bestuurster van verpleeghuis "[A]" en als zodanig houdster van de medische en zorgdossiers van haar bewoners, een afgeleid verschoningsrecht toekomt.
Daarmee rijst de vraag of de in deze dossiers opgenomen informatie valt onder het (afgeleide) verschoningsrecht. Deze vraag moet in beginsel bevestigend worden beantwoord, met dien verstande dat er zich uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank is van een zodanig uitzonderlijke situatie in het onderhavige geval sprake. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het volgende:
- In het voorliggende geval is het strafrechtelijk onderzoek gericht op een mogelijk gepleegd zeer ernstig strafbaar feit, te weten het misdrijf dood door schuld.
- Op grond van de voor de officier van justitie reeds beschikbare stukken is er sprake van een redelijk vermoeden van schuld, zonder een concrete verdenking jegens enige verdachte.
- Personeel van de Stichting is onderwerp van dit onderzoek.
- Het is van cruciaal belang dat alle feiten en omstandigheden kunnen worden belicht die tot de dood van [betrokkene 1] hebben geleid. Dit belang treft niet alleen de nabestaanden van [betrokkene 1], maar ook de maatschappij.
- In geval van een serieus vermoeden van verwijtbaar minder zorgvuldig of onzorgvuldig medisch of verzorgend handelen met voor de patiënt fatale gevolgen moet deze erop kunnen rekenen dat daarnaar een objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld.
- Een gedegen vooronderzoek ten behoeve van een betrouwbare en volledige waarheidsvinding dient voorop te staan. Dit geldt ook, als dit onverhoopt met zich mocht brengen dat stukken worden overgelegd die meer informatie bevatten, bijvoorbeeld informatie van meer persoonlijke aard, dan achteraf gezien strikt noodzakelijk was voor de beoordeling van de zaak. Deze mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de overledene weegt niet op tegen het belang van een zorgvuldig onderzoek.
- Niet gebleken is dat de gevraagde gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen.
Vaststaat dat de Stichting de politie inzage heeft verleend in het medisch en zorgdossier van [betrokkene 1] en dat in dat kader de forensisch geneeskundige Govaerts, en ook de opsporingsambtenaren tijdens de doorzoekingen en de daaropvolgende inbeslagnames, een selectie hebben gemaakt van hetgeen hun in het medische en het zorgdossier van [betrokkene 1] op dat moment relevant voorkwam. De rechtbank kan evenwel niet uitsluiten dat deze dossiers nog belangrijke gegevens bevatten, waarover de officier van justitie thans niet beschikt.
Dat de officier van justitie op een andere, minder bezwarende wijze over die gegevens zou kunnen beschikken, is, zoals hiervoor reeds is aangegeven, niet gebleken. De rechtbank doelt daarmee op het feit dat de Stichting, naar vast staat, negatief heeft gereageerd op het verzoek van de politie om vrijwillig het medisch en het zorgdossier van [betrokkene 1] af te geven.Van schending van het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel is dan ook geen sprake.
De vraag of de inhoud van de beide dossiers, voor zover thans in het bezit van de officier van justitie, al dan niet voor het bewijs mag worden gebezigd, kan in deze procedure niet ter discussie staan, maar zal tijdens het onderzoek in de hoofdzaak moeten worden beantwoord.
De beoordeling van de bruikbaarheid en de waarde van bewijsmiddelen komt immers aan de feitenrechter toe en kan daarom niet in deze bezwaarschriftprocedure plaatsvinden.
Namens de Stichting wordt vervolgens gesteld dat van haar als belanghebbende en verdachte in deze zaak niet mag worden verlangd dat zij meewerkt aan haar eigen veroordeling (nemo teneturbeginsel), nu het IGZ-rapport aan de officier van justitie is uitgeleverd. Daartoe voert de Stichting aan dat zij, conform haar wettelijke verplichting, volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek van de IGZ en deze alle verlangde informatie heeft verstrekt. Het door de IGZ samengestelde rapport is grotendeels gebaseerd op geheimhouderinformatie uit het medisch en het zorgdossier van [betrokkene 1]. De Stichting is gedurende haar medewerking niet gewezen op het feit dat de aldus verkregen onderzoeksresultaten konden worden toegevoegd aan het strafdossier.
Nu de officier van justitie ter zitting heeft meegedeeld dat de Stichting tot op heden niet als verdachte wordt aangemerkt, mist het verweer van de raadsman feitelijke grondslag en zal om die reden worden gepasseerd.
De Stichting heeft nog naar voren gebracht dat de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2009 nietig is, omdat zij niet is opgeroepen noch gehoord in raadkamer.
Wat hier ook van zij, gelet op het feit dat de Stichting in het kader van de onderhavige procedure de gelegenheid heeft gehad haar visie kenbaar te maken en zij hiervan ook gebruik heeft gemaakt, heeft de Stichting, naar het oordeel van de rechtbank, te dezen geen belang meer.
Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank de inbeslagneming en uitlevering van het medisch en het zorgdossier van [betrokkene 1] respectievelijk van het IGZ-rapport niet onrechtmatig en dit brengt met zich mee dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.