ECLI:NL:HR:2011:BP6122

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04677
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verontschuldigbare dwaling in mensenhandelzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van mensenhandel en had een beroep gedaan op verontschuldigbare dwaling met betrekking tot de leeftijd van het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de feitelijke grondslag van het verweer had onderzocht en niet aannemelijk had geacht dat de verdachte zich had vergewist van de meerderjarigheid van het slachtoffer. De verdachte had verklaard dat hij een identiteitsbewijs had gezien, maar het Hof oordeelde dat hij niet aan zijn onderzoeksplicht had voldaan. De verklaringen van het slachtoffer en een getuige steunden de conclusie dat de verdachte wist dat het slachtoffer minderjarig was. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij werd benadrukt dat de rechter niet uitsluitend de last tot het aannemelijk maken van de feitelijke grondslag op de verdachte mag leggen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van verontschuldigbare dwaling in strafzaken, vooral in gevallen van mensenhandel waar de bescherming van minderjarigen centraal staat.

Uitspraak

17 mei 2011
Strafkamer
nr. S 09/04677
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 november 2009, nummer 21/000247-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1. De middelen klagen dat het Hof het beroep op verontschuldigbare dwaling op ontoereikende gronden heeft verworpen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 december 2005 tot 9 februari 2006 te Ewijk, gemeente Beuningen, en te 's-Gravenhage, een ander, genaamd [slachtoffer], ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling, te weten (terwijl hij wist dat die [slachtoffer] geld nodig had)
- hij in het eerste contact met die [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij alleen hoefde te daten met mannen tegen betaling en dat het niet om seksuele handelingen ging en
- het werven van klanten voor die [slachtoffer] met wie zij seksuele handelingen kon verrichten tegen betaling en
- het huren van een locatie (woning [001] op recreatiepark [A] te [plaats]) alwaar die [slachtoffer] de seksuele handelingen met derden kon verrichten tegen betaling en
- het vervoeren van die [slachtoffer] naar die locatie en
- het verzorgen van eten en drinken en condooms voor die [slachtoffer], van welke handelingen(en) hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handeling(en), terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt."
2.3. Het bestreden arrest houdt - voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang - in:
"Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van alle schuld omdat verdachte -kort gezegd - zich ervan vergewist heeft dat [slachtoffer] meerderjarig was en daarmee aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Verdachte heeft daarom verontschuldigbaar gedwaald omtrent de leeftijd van [slachtoffer].
Het hof verwerpt het verweer. De strekking van artikel 273a (oud), eerste lid onder 5e van het Wetboek van Strafrecht ziet op de bescherming van kinderen, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Op grond daarvan had verdachte de verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd van [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat hij van [slachtoffer] een identiteitsbewijs heeft gezien waaruit bleek dat zij achttien jaar was. Verdachte heeft ter adstructie van zijn betoog geen nader bewijsmateriaal aangedragen zodat niet gebleken is dat hij aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Dit geldt te meer nu zowel [slachtoffer] als [betrokkene 1] hebben verklaard dat verdachte wist dat [slachtoffer] pas zeventien jaar was. Verder wordt de verklaring van verdachte tegengesproken door [slachtoffer] die aan de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij nooit haar legitimatie aan verdachte heeft laten zien."
2.4. Bij de beoordeling van de middelen moet worden vooropgesteld dat in het geval een beroep op een strafuitsluitingsgrond is gedaan de rechter gehouden is de feitelijke grondslag van dat verweer te onderzoeken, terwijl hij de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen (vgl. HR 3 juni 1997, LJN ZD0737, NJ 1997/657).
2.5. Voor zover de steller van de middelen ervan uitgaat dat het Hof, in strijd met de zojuist vooropgestelde regel, de last tot het aannemelijk maken van de feitelijke grondslag van het verweer uitsluitend bij de verdachte heeft gelegd, berust het op een onjuiste lezing van het bestreden arrest.
Ook overigens kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen de feiten die de raadsman van de verdachte aan het beroep op een strafuitsluitingsgrond ten grondslag heeft gelegd, onderzocht en deze kennelijk niet aannemelijk geacht. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd, nu het Hof heeft vastgesteld dat [slachtoffer] en [betrokkene 1] hebben verklaard dat de verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was en dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij nooit haar legitimatiebewijs aan de verdachte heeft laten zien.
2.6. De middelen falen.
3. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 mei 2011.