ECLI:NL:HR:2011:BP6044
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontoereikende motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in een cassatieprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die werd beschuldigd van het verkopen van cocaïne. De betrokkene had in hoger beroep verklaard dat hij gedurende zeven à acht maanden vier pakketjes cocaïne per maand verkocht, met een winst van € 10 per maand. Het Hof had echter de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de eigen verklaring van de betrokkene en een rapport van de regiopolitie, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de betrokkene 50 gram cocaïne per dag verkocht. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof omtrent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet voldoende was onderbouwd met bewijs en dat de verklaringen van getuigen en de betrokkene zelf niet voldoende waren om de schatting te rechtvaardigen. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat en de noodzaak van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters.