ECLI:NL:HR:2011:BP6012

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02210
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht inzake samenwerking bij diefstal met gestolen creditcard

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van diefstal in vereniging met een ander, waarbij gebruik werd gemaakt van een gestolen creditcard. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte zich had bemoeid met het betalen van goederen met de creditcard van de medeverdachte, maar de Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte zo bewust en nauw met de medeverdachte had samengewerkt dat er sprake was van handelen door twee of meer verenigde personen, zoals vereist onder artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4º van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad concludeerde dat de motivering van het Hof niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat niet was aangetoond dat de verdachte opzet had op het niet toebehoren van de creditcard aan hem of zijn medeverdachte. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en voldoende onderbouwing van de samenwerking tussen verdachten in strafzaken.

De zaak betreft een diefstal die plaatsvond op 30 maart 2007, waarbij de verdachte en de medeverdachte samen in een tankstation goederen kochten met een gestolen creditcard. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen onvoldoende waren om de samenwerking te onderbouwen, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak en de terugverwijzing van de zaak.

Uitspraak

12 april 2011
Strafkamer
nr. 09/02210
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 mei 2009, nummer 22/006153-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van het bewezenverklaarde handelen tezamen en in vereniging met een ander.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 30 maart 2007 te 's-Gravenhage telkens tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening, heeft weggenomen een geldbedrag van 19 euro en 24,10 euro toebehorende aan
[benadeelde partij 1] zulks na zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik te hebben gebracht, door telkens met een niet aan hem of aan zijn medeverdachte toebehorende creditcard goederen te betalen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:
"Ik doe aangifte van diefstal. Op vrijdag 30 maart 2007 was ik in een restaurant in Scheveningen. Toen ik aan het eind van de avond wilde afrekenen, merkte ik dat de portefeuille, die ik bij binnenkomst in het restaurant nog had, niet meer aanwezig was. Ik heb telefonisch contact gelegd met de Postbank en kreeg van de medewerker van de Postbank te horen dat er twee transacties waren gepleegd, vermoedelijk bij een benzinestation.
Het betreft een donkerbruine lederen portefeuille, met als inhoud: een creditcard van de Postbank, rekeningnummer [001]."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"[Benadeelde partij 1] deelde mij telefonisch mede dat hij op de afschriften van zijn creditcard voorzien van het nummer [002] zag dat er op 30 maart 2007 een tweetal transacties had plaatsgevonden voor de bedragen van respectievelijk € 19,- en € 24,10 bij een BP tankstation gevestigd aan de [a-straat 1-2] te 's-Gravenhage. Tevens deelde hij mede dat deze transacties hadden plaatsgevonden nadat zijn creditcard was gestolen en dat hij niet verantwoordelijk was voor deze transacties.
De creditcard voorzien van het nummer [002] is gekoppeld aan rekeningnummer [001] van de Postbank."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik kan mij nog herinneren dat op 30 maart 2007 twee Marokkaanse gasten binnenkwamen. Het was vlak voor sluitingstijd. De sluitingstijd is namelijk 23.00 uur. Een van die gasten probeerde te pinnen. Hij vergat op het knopje OK te drukken tijdens de transactie. Ik heb tegen hem gezegd dat hij op OK moest drukken. Ik had de indruk dat de twee mannen bij elkaar hoorden, want ze kwamen samen binnen."
d. de eigen waarneming van het Hof, vastgelegd in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de bewakingsbeelden van het BP benzinestation, opgenomen op 30 maart 2007, bekeken vanaf het tijdstip 22.50.29 uur, en heeft daarbij waargenomen -zakelijk weergegeven-:
- 22.50.29 uur: de medeverdachte (het hof bekend als: [medeverdachte]) komt het benzinestation binnen en loopt naar de balie. Hij haalt een bankpasje/creditcard meerdere keren door het scanapparaat;
- 22.52.57 uur: [verdachte] (naar het hof begrijpt: de verdachte) komt naast [medeverdachte] aan de balie staan;
- 22.53.03 uur: de verdachte haalt het pasje vier keer door de scanner, kennelijk op aanwijzing van de baliemedewerker;
- 22.53.27 uur: Het pasje wordt afgegeven aan de baliemedewerker;
- 22.53.43 uur: de baliemedewerker geeft het pasje terug aan [medeverdachte]. [Medeverdachte] haalt het pasje door de scanner;
- 22.54.02 uur: [medeverdachte] neemt de sigaretten van de balie en tekent een bon;
- 22.55.39 uur: de verdachte verlaat de winkel;
- 22.55.49 uur: [medeverdachte] doet de gekochte artikelen in een tasje en verlaat de winkel."
e. een kopie van twee kassabonnen van 30 maart 2007 afkomstig van [A] VOF, [a-straat 1-2], [0000 AA] Scheveningen.
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik herken mezelf op de foto's van de bewakingsbeelden. Ik ben de man met de rode trui. De andere man is iemand die ik ken. Hij heet volgens mij [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte]). We gingen een tankstation binnen om wat te kopen."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft betoogd dat de verdachte weliswaar in de buurt was van de medeverdachte op het moment dat deze de transactie met de gestolen creditcard verrichtte, maar dat hij zich niet heeft bemoeid met hetgeen de medeverdachte heeft gekocht noch met de wijze van betaling. De verdachte heeft slechts een paar maal de creditcard door de betaalautomaat gehaald, toen het de medeverdachte niet lukte om met de creditcard contact te maken teneinde de betaling te voltooien. De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen bewuste en nauwe samenwerking was tussen de verdachte en de medeverdachte en dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt:
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij met de medeverdachte is meegegaan naar het tankstation om wat te kopen (PL 1522/2007/14177-30, dossierp. 23). Getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de indruk had dat deze mannen bij elkaar hoorden (PL 1522/2007/14177-42). Uit de zich in het dossier bevindende stukken, als ook uit de videobeelden van de beveiliging van het tankstation, welke ter terechtzitting in hoger beroep zijn bekeken, blijkt dat de verdachte en de medeverdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit beiden in het tankstation aanwezig waren. Terwijl de medeverdachte pogingen in het werk stelde om met de gestolen creditcard te betalen bevond de verdachte zich in zijn directe nabijheid. Toen de medeverdachte er niet in slaagde de transactie te voltooien heeft de verdachte de gestolen creditcard ter hand genomen en deze meermalen door de betaalautomaat gehaald teneinde de transactie alsnog tot stand te brengen. Nadat de transactie uiteindelijk is voltooid, hebben de verdachten nagenoeg tegelijkertijd het tankstation verlaten. Uit de getoonde beelden is niet gebleken dat de verdachte met zijn eigen geld een pakje kauwgom voor zichzelf heeft gekocht, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg - kennelijk leugenachtig - heeft verklaard.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen."
2.3. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan niet volgen dat de verdachte zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van handelen door twee of meer verenigde personen als bedoeld in art. 311, eerste lid aanhef en onder 4°, Sr. Het Hof heeft weliswaar vastgesteld dat de verdachte zich met het betalen met de creditcard door de medeverdachte van door deze gekochte goederen heeft bemoeid, maar niet dat verdachtes opzet was gericht op het niet aan de verdachte en zijn medeverdachte toebehoren van die creditcard. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. De hierop betrekking hebbende klacht van het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te
's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 april 2011.