ECLI:NL:HR:2011:BP5615

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02489
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging kinderalimentatie en de vrijheid van de feitenrechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De verzoekster, een vrouw, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 16 maart 2010 was gegeven. De vrouw was van mening dat de feitenrechter onvoldoende rekening had gehouden met de beschikbare financiële middelen van de alimentatieplichtige, in dit geval de man. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Breda en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad geen nadere motivering behoeft te geven wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent gevolgd, die had geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen.

De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein, en de zaak is behandeld door de raadsheren E.J. Numann als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion. De uitspraak benadrukt de vrijheid van de feitenrechter bij het vaststellen van de beschikbare financiële middelen van de alimentatieplichtige, wat een belangrijk aspect is in zaken rondom kinderalimentatie.

Uitspraak

22 april 2011
Eerste Kamer
10/02489
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. B.J. van Dorp,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. R.L. Bakels en mr. M.S. van der Keur.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 194424 FA RK 08-4310 van de rechtbank Breda van 17 februari 2009;
b. de beschikking in de zaak HV 200.032.629/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 maart 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 4 maart 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 april 2011.