ECLI:NL:HR:2011:BP5162
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en aftrek van benadeelde partij vordering in wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 09/01151 P. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafzaak tegen de betrokkene, die was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. De Rechtbank te Middelburg had eerder de vordering van de benadeelde partij, [A] B.V., tot schadevergoeding toegewezen, maar het Hof had in zijn uitspraak nagelaten om deze vordering in mindering te brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en benadrukt dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in rechte toegekende vorderingen van benadeelde derden in mindering moeten worden gebracht, zoals vastgelegd in artikel 36e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van de vorderingen van benadeelde partijen in het kader van ontnemingsprocedures, om te voorkomen dat veroordeelden meerdere keren voor hetzelfde voordeel aansprakelijk worden gesteld.