ECLI:NL:HR:2011:BP4977

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01432
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in verband met nietigverklaarde dagvaarding

In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in het kader van een nietigverklaarde dagvaarding. De Hoge Raad heeft op 18 maart 2011 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 10/01432. De eiseres, handelende onder de naam [A], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, dat op 8 december 2009 is gewezen. De rechtbank Utrecht had eerder op 28 januari 2009 een vonnis gewezen in de onderliggende zaak. De eiseres was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. K.G.W. van Oven, terwijl de verweerders, [verweerder 1] en [verweerster 2], niet verschenen waren in de cassatieprocedure.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier gevolgd, die tot verwerping van het beroep strekte. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd gemotiveerd door te stellen dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de eiseres bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders op nihil zijn begroot.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de aansprakelijkheid van advocaten en de gevolgen van nietigverklaarde processtukken. Het arrest biedt inzicht in de eisen die aan een dagvaarding worden gesteld en de gevolgen van het niet voldoen aan deze eisen voor de procespartijen.

Uitspraak

18 maart 2011
Eerste Kamer
10/01432
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], handelende onder de naam [A],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] (in enkelvoud).
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 238920/HA ZA 07-2004 van de rechtbank Utrecht van 28 januari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.027.860 van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 8 december 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 maart 2011.