ECLI:NL:HR:2011:BP4663
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over geheimhoudingsplicht van advocaat bij inbeslaggenomen bescheiden
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam, waarin de rechtbank op 21 april 2009 een klaagschrift heeft behandeld dat was ingediend door de advocaat van een betrokkene. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van documenten, waaronder declaraties van de klaagster aan een andere betrokkene, die onder het beroepsgeheim van de advocaat zouden vallen. De Rechtbank had geoordeeld dat de inbeslaggenomen bescheiden deels onder de geheimhoudingsplicht vallen, maar het klaagschrift voor het overige afgewezen. De Officier van Justitie had in de openbare raadkamer gesteld dat de inbeslaggenomen geschriften niet onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat vallen.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 24 mei 2011 geoordeeld dat het oordeel van de Rechtbank niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de inbeslaggenomen geschriften, gelet op artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering, onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen, waarmee de beschikking van de Rechtbank in stand blijft.
De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht van advocaten in het kader van strafrechtelijke procedures verduidelijkt. De uitspraak bevestigt dat de geheimhoudingsplicht ook van toepassing kan zijn op documenten die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in beslag zijn genomen, mits deze documenten onder de geheimhoudingsplicht vallen zoals bedoeld in de wet.