ECLI:NL:HR:2011:BP4643

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00100
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging in cassatie wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 3 oktober 2008 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980, had beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De advocaat van de verdachte, mr. M.H.J. Pluijmen, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel voor wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf, die is verminderd tot vier jaren en negen maanden. Het beroep is voor het overige verworpen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 RO, waaruit blijkt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen.

De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De beslissing van de Hoge Raad is daarmee een belangrijke uitspraak in het kader van de strafrechtelijke procedure en de waarborging van de redelijke termijn in rechtszaken.

Uitspraak

5 april 2011
Strafkamer
nr. 10/00100
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2008, nummer 20/003813-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.H.J. Pluijmen, advocaat te Roermond, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover het de strafoplegging betreft, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 april 2011.