2.3. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een brief van 17 juni 2009 van de griffier van het Hof aan de raadsman van de betrokkene. Deze brief houdt in:
"Door of namens uw cliënt, [verdachte], is hoger beroep ingesteld tegen de beslissing ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, gegeven door de rechtbank 's-Gravenhage bij uitspraak van 13 november 2008.
Het gerechtshof zal op 28 augustus 2009 een aanvang maken met de behandeling van het zojuist bedoelde hoger beroep. Een oproeping voor de zitting treft u hierbij aan.
Het hof heeft het voorlopige voornemen om in deze ontnemingszaak toepassing te geven aan artikel 511g, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende "dat (...) de behandeling van de vordering waarvan beroep is ingesteld voorafgegaan kan worden door een schriftelijke voorbereiding op de wijze als door gerechtshof te bepalen".
Dat het hier gaat om een voorlopig voornemen betekent in de eerste plaats dat het hof zich de vrijheid voorbehoudt om in de periode tussen de dagtekening van deze brief en de datum van de hierboven bedoelde zitting alsnog te beslissen dat geen toepassing zal worden gegeven aan artikel 511g, tweede lid, aanhef en onder b, Sv. Het hof kan hiertoe ambtshalve beslissen dan wel op verzoek van de verdediging (zie daarover de volgende alinea). Indien evenwel het hof zijn voorlopige voornemen niet wijzigt betekent dit dat de hierboven bedoelde zitting slechts zal worden benut voor een mededeling door het hof van datgene wat het, op de voet van artikel 511g, tweede lid, aanhef en onder b Sv, heeft bepaald en/of nog zal bepalen. Tenzij een volgende zittingsdatum precies kan worden vastgesteld, zal deze mededeling hierop neerkomen dat de behandeling van de vordering zal worden aangehouden voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat aan het OM wel een richtsnoer zal worden gegeven voor het opnieuw aanbrengen van de zaak. Daarbij wordt gedacht aan het opnieuw aanbrengen van de zaak op een periode van twaalf à dertien weken na de eerste zitting. Deze periode zal worden benut voor het wisselen van in beginsel niet meer dan twee schriftelijke stukken (conclusies). Daarbij ligt het voor de hand dat de verdediging, als appellant(e), als eerste concludeert en dat het OM daarop reageert. Over de termijnen, alsmede over de wijze waarop de conclusies gewisseld en in afschrift naar het hof verzonden dienen te worden, zullen ter zitting meer precieze mededelingen worden gedaan.
Tenzij ondergetekende binnen een week na dagtekening deze schriftelijk van u verneemt
- hetzij dat de verdediging specifieke (onderzoeks)verzoeken heeft die bij honorering aan toepassing van de hierboven geciteerde bepaling in de weg staan
- hetzij dat de verdediging meent dat er andere gronden zijn die tot niet-toepassing van meergenoemde bepaling nopen, wordt ervan uitgegaan dat u en uw cliënt(e) zich kunnen vinden in het hierboven uiteengezette voornemen van het hof.
Mocht het hof alsnog afzien van zijn voorlopig voornemen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op uw verzoek, dan zult u van die beslissing als zodanig én van de consequenties ervan (bijvoorbeeld wel of geen inhoudelijke behandeling op de meerbedoelde zittingsdatum) zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld."