ECLI:NL:HR:2011:BP4339

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04065
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderbewindstelling van vermogensrechtelijke belangen van betrokkene als gevolg van geestelijke of lichamelijke toestand

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2011 uitspraak gedaan over de onderbewindstelling van de vermogensrechtelijke belangen van een betrokkene, die als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is om zijn belangen zelf waar te nemen. De betrokkene, geboren in 1946, is eigenaar van twee panden in Haarlem, waarvan de boven- en benedenverdiepingen verhuurd zijn. Door grote betalingsachterstanden hebben twee schuldeisers in 2009 beslag gelegd op deze panden, met een voorgenomen openbare verkoop op 14 december 2009. De betrokkene heeft familieleden, waaronder zijn broer en zus, die contact hebben opgenomen met de schuldeisers om de verkoop te voorkomen. De Stichting CAV heeft aangeboden als bewindvoerder op te treden.

De kantonrechter te Amsterdam heeft op verzoek van de familie de panden onder bewind gesteld, en het gerechtshof heeft deze beschikking bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de betrokkene niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen, wat blijkt uit zijn onvermogen om post te openen en aanmaningen te negeren, wat heeft geleid tot een aanzienlijke schuld van ongeveer € 100.000. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld door te concluderen dat aan de maatstaf van artikel 1:431 lid 1 BW is voldaan. Het hof heeft de onderbewindstelling beperkt tot de panden en de huuropbrengsten, en het inwinnen van een deskundigenbericht niet noodzakelijk geacht.

De Hoge Raad heeft het beroep van de betrokkene verworpen, waarbij het oordeel van het hof over de proceskostenveroordeling niet onbegrijpelijk werd geacht. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door vice-president D.H. Beukenhorst en de overige raadsheren.

Uitspraak

1 april 2011
Eerste Kamer
10/04065
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. STICHTING CAV,
gevestigd te Haarlem,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en [verweerder] c.s., verweerders ieder afzonderlijk ook als respectievelijk de zus, de broer en de stichting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 1101870 EB VERZ 09-9001 van de kantonrechter te Amsterdam van 10 december 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.052.617/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 15 juni 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullende verzoekschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [betrokkene] heeft bij brief van 18 februari 2011 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Betrokkene] (betrokkene), geboren in 1946, is eigenaar van twee panden in Haarlem. De boven- en benedenverdiepingen van deze panden zijn verhuurd.
(ii) In verband met grote betalingsachterstanden hebben twee schuldeisers in 2009 beslag gelegd op de panden.
De openbare verkoop op de voet van art. 3:268 BW zou plaatsvinden op 14 december 2009.
(iii) Betrokkene is de broer van [verweerster 1] en [verweerder 2], die met de schuldeisers contact hebben opgenomen ter voorkoming van de voorgenomen verkoop van voormelde panden.
(iv) De Stichting CAV is bereid gevonden als bewindvoerder voor betrokkene op te treden.
3.2 Op verzoek van [verweerster 1] en [verweerder 2] zijn de hiervoor in 3.1 (i) vermelde panden en de opbrengsten uit verhuur daarvan door de kantonrechter onder bewind gesteld van de Stichting CAV. Het hof heeft de desbetreffende beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.
3.3 Het hof heeft geoordeeld dat is gebleken dat betrokkene als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof heeft dit oordeel allereerst gebaseerd op de overwegingen van de kantonrechter, waaruit blijkt dat betrokkene, die een hoeveelheid post niet heeft geopend en aanmaningen tot betaling negeerde, een aanzienlijke schuld van ongeveer € 100.000,-- heeft laten ontstaan, en dat hij voor zijn inkomen is aangewezen op de huurinkomsten van de panden. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat niet kan worden aangenomen dat betrokkene, al dan niet met professionele hulp, in staat is de ontstane situatie het hoofd te bieden. Het hof heeft daaraan toegevoegd dat uit een mededeling van de Stichting CAV blijkt dat betrokkene nog steeds poststukken niet opent waardoor dreiging van beslag op een van de panden opnieuw reëel is gebleken.
3.4 Het oordeel van het hof dat uit de vastgestelde feiten volgt dat aan de maatstaf van art. 1:431 lid 1 BW is voldaan, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Uit die feiten kan immers volgen dat betrokkene als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet ten volle in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen met betrekking tot de panden zelf waar te nemen. Het hof heeft de onderbewindstelling beperkt tot de panden en de huuropbrengsten en is aldus terughoudend geweest bij het opleggen van deze maatregel. Het hof achtte het inwinnen van een deskundigenbericht in de gegeven omstandigheden niet nodig. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, en kan in cassatie verder niet op juistheid worden onderzocht, omdat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Alle klachten van onderdeel 2.1 van het middel stuiten op het voorgaande af.
3.5 Onderdeel 2.2 klaagt dat onbegrijpelijk is dat betrokkene door het hof in de kosten is veroordeeld ondanks het feit dat het een boek 1 BW-zaak betreft tussen familieleden. De klacht kan geen doel treffen. Het is aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt, overgelaten of grond bestaat voor een veroordeling in de proceskosten. Nu betrokkene in het ongelijk is gesteld, is zijn veroordeling in de proceskosten op de voet van art. 362 in verbinding met art. 289 en 237 Rv. niet onbegrijpelijk.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 1 april 2011.