ECLI:NL:HR:2011:BP3942
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de bewaring van inbeslaggenomen mobiele telefoon en vermindering van gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen en wiens beroep in cassatie was ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een kennelijke misslag had gemaakt door zowel de teruggave van een inbeslaggenomen mobiele telefoon aan de verdachte te gelasten als de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende. De Hoge Raad vernietigde deze beslissing van het Hof en oordeelde dat de bewaring van de telefoon niet had mogen plaatsvinden.
Daarnaast werd er in de uitspraak aandacht besteed aan de redelijke termijn van de procedure. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie niet in voorlopige hechtenis was, waardoor de inzendtermijn van acht maanden gold. Echter, op het moment van de aanzegging door de Hoge Raad bevond de verdachte zich wel in voorlopige hechtenis, wat betekende dat de uitspraak binnen zestien maanden na het instellen van het beroep had moeten plaatsvinden. Aangezien deze termijn was overschreden, oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren naar vijf jaren en tien maanden.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het ging om de bewaring van de mobiele telefoon en de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met inbeslaggenomen goederen.