ECLI:NL:HR:2011:BP3876

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02177
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van X B.V. tegen uitspraak Rechtbank inzake vennootschapsbelasting en verzet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak over een aanslag in de vennootschapsbelasting ongegrond werd verklaard. De Rechtbank had eerder, op 22 december 2009, het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het te laat betalen van het griffierecht. Hierop heeft belanghebbende verzet aangetekend, maar de Rechtbank heeft dit verzet in haar uitspraak van 27 april 2010 afgewezen. Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de Rechtbank in haar uitspraak ten onrechte heeft vastgesteld dat belanghebbende niet heeft verzocht om gehoord te worden over het verzet. De Hoge Raad oordeelt dat deze vaststelling onbegrijpelijk is, gezien de inhoud van het verzetschrift waarin belanghebbende expliciet heeft aangegeven de gronden van het verzet mondeling te willen toelichten. Hierdoor kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en verwijst de zaak terug naar de Rechtbank te Haarlem voor verdere behandeling van het verzet. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat door belanghebbende is betaald, alsook de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen op 11 februari 2011.

Uitspraak

Nr. 10/02177
11 februari 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 27 april 2010, nr. AWB 09/5769 VPB V, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 22 december 2009 (nr. AWB 09/5769 VPB) wegens het te laat betaald zijn van het griffierecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft bij verweerschrift geconcludeerd tot gegrondverklaring van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. Ingevolge artikel 8:55, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht stelt de rechtbank de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij zij van oordeel is dat het verzet gegrond is. De Rechtbank, die het verzet ongegrond heeft verklaard, heeft in de in cassatie bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende niet heeft verzocht in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De klacht richt zich tegen deze vaststelling.
3.2. De klacht slaagt. De hiervoor bedoelde vaststelling van de Rechtbank is onbegrijpelijk in het licht van de inhoud van het verzetschrift waarin belanghebbende heeft aangegeven de gronden van het verzet mondeling te willen toelichten. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet bij de Rechtbank dient de verwijzingsrechtbank te beslissen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank te Haarlem ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2011.