ECLI:NL:HR:2011:BP3279

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04558
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, zoals geregeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek. De moeder van de minderjarige, die als verzoekster optrad, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Arnhem. Deze beschikking was eerder gegeven op 20 juli 2010 en was het resultaat van een procedure die was gestart bij de rechtbank Almelo, waar op 1 maart 2010 een eerdere beschikking was genomen. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer had geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de moeder. De Hoge Raad heeft het beroep van de moeder verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

1 april 2011
Eerste Kamer
10/04558
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Almelo,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[De zoon],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
en
STICHTING BUREAU JEUGDZORG OVERIJSSEL,
gevestigd te Hengelo (Ov),
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 109566/JE RK 10-256 van de rechtbank Almelo van 1 maart 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.064.518 van het gerechtshof te Arnhem van 20 juli 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 1 april 2011.