ECLI:NL:HR:2011:BP2466

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/05073
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij arbeidsongeval en ambtshalve onderzoek door de rechter

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de werkgever voor schade die een werknemer heeft opgelopen tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. De Hoge Raad heeft op 8 april 2011 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de eiser, die in eerste instantie in het ongelijk was gesteld. De eiser had een arbeidsongeval gehad en stelde de werkgever aansprakelijk op basis van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek. De vraag die aan de orde was, was of de rechter ambtshalve had moeten nagaan of de werkgever ook aansprakelijk was op grond van artikel 7:611 BW, dat betrekking heeft op de zorgplicht van de werkgever.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en het verloop van het geding in feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de kantonrechter en arresten van het gerechtshof. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en het beroep verworpen, waarbij de eiser in de kosten van het geding in cassatie is veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de aansprakelijkheid van werkgevers en de rol van de rechter in het ambtshalve onderzoek naar aansprakelijkheid. Het benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te overwegen of zij ook andere grondslagen voor aansprakelijkheid moeten onderzoeken, zelfs als dit niet expliciet door de partijen wordt aangevoerd.

Uitspraak

8 april 2011
Eerste Kamer
09/05073
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 212317 van de kantonrechter te Haarlem van 18 februari 2004;
b. de arresten in de zaak met rolnummer 1181/04 van het gerechtshof te Amsterdam van 5 april 2007 en 28 juli 2009.
Het arrest van het hof van 28 juli 2009 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 28 juli 2009 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 april 2011.