ECLI:NL:HR:2011:BP2464

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03895
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van vonnissen op basis van valsheid in documenten en de gevolgen daarvan voor de eiser

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de eiser, die als gevolg van een ernstig verkeersongeval in coma was geraakt, een vordering tot herroeping heeft ingesteld. De eiser had eerder vonnissen van de rechtbank Middelburg van 27 augustus 1999 en 5 juli 2000 aangevochten, waarin hij hoofdelijk was veroordeeld tot nakoming van een overeenkomst met Diplomat Kunststof Kozijnen B.V. De eiser stelde dat deze vonnissen berustten op valse documenten, aangezien zijn handtekening op de overeenkomst zonder zijn toestemming was gefingeerd door zijn vader, [betrokkene 1]. De rechtbank had de vordering tot herroeping afgewezen, omdat zij oordeelde dat de eiser redelijkerwijs in staat had moeten zijn om de valsheid tijdig te keren, ondanks zijn medische toestand.

De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk was. De Hoge Raad benadrukte dat de eiser, die in coma lag en niet op de hoogte was van de tegen hem ingestelde procedures, niet redelijkerwijs kon worden geacht om verweer te voeren tegen de vorderingen van Diplomat. De Hoge Raad verwees de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing. Tevens werden de kosten van het geding in cassatie gereserveerd, omdat de curator de bestreden beslissing niet had uitgelokt of verdedigd. Dit arrest benadrukt de belangrijke rol van de rechtsbescherming voor personen die door omstandigheden, zoals een ongeval, niet in staat zijn om hun belangen te behartigen.

Uitspraak

15 april 2011
Eerste Kamer
09/03895
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaten: mr. N.T. Dempsey en mr. Y.A. Wehrmeijer,
t e g e n
mr. W.D. HUIZINGA, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van DIPLOMAT KUNSTSTOF KOZIJNEN B.V.,
kantoorhoudende te Arnhem,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de curator.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 67799/HA ZA 09-261 van de rechtbank Middelburg van 24 juni 2009.
Het vonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de curator is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van [eiser] hebben bij brief van 3 februari 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan in deze (verstek)zaak, waar nodig veronderstellenderwijs, van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 1999 huurde [eiser] van zijn vader, [betrokkene 1], de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. In februari 1999 sloot [betrokkene 1] met Diplomat Kunststof Kozijnen BV (hierna: Diplomat) twee overeenkomsten voor de levering en plaatsing van kunststofkozijnen in de woning aan de [a-straat 1] en een andere hem in eigendom toebehorende woning. Aan deze overeenkomsten was een "Geld terug actie" gekoppeld, die gemaximeerd was tot een bepaald bedrag per deelnemer.
(ii) Om maximaal profijt te trekken van deze actie heeft [betrokkene 1] de overeenkomst met betrekking tot de [a-straat 1] op naam van zijn zoon gesteld en heeft hij - in het bijzijn van een medewerker van Diplomat - zelf een handtekening, als ware die van zijn zoon, onder deze overeenkomst gezet. [Eiser] had daarvan geen wetenschap en had daarvoor ook geen toestemming verleend.
(iii) In mei en juni 1999 heeft Diplomat facturen gezonden en betaling gevraagd van geldsommen die verschuldigd waren op grond van de met Diplomat gesloten overeenkomsten, ter uitvoering waarvan Diplomat medio juni 1999 de kozijnen heeft geleverd en aangebracht.
[Betrokkene 1] had zich hoofdelijk verbonden voor de nakoming van de overeenkomst die op naam van zijn zoon was gesteld en onderhield de contacten met Diplomat.
(iv) Op 7 juli 1999 overkwam [eiser], toen 22 jaar oud, een ernstig verkeersongeval. Hierdoor heeft hij enkele weken in coma gelegen. Van november/december 1999 tot april/mei 2000 heeft hij in een revalidatiecentrum in Rotterdam en vervolgens in een ziekenhuis te Goes gerevalideerd. [Eiser] is volledig arbeidsongeschikt geraakt en ontvangt een WIA-uitkering.
(v) Diplomat heeft, eerst in kort geding en vervolgens in een bodemprocedure, de hoofdelijke nakoming van de overeenkomsten door [betrokkene 1] en [eiser] gevorderd. Geen van de inleidende dagvaardingen is in persoon aan
[eiser] betekend, die ten tijde van het aanhangig maken en het voeren van deze procedures (inclusief het in kracht van gewijsde gaan van de desbetreffende vonnissen) in coma lag, respectievelijk in het ziekenhuis met een laag omgevingsbewustzijn aan het revalideren was.
(vi) [Betrokkene 1] heeft - zonder medeweten of toestemming van [eiser] - mr. Moree als advocaat ingeschakeld om namens zichzelf en [eiser] verweer te voeren in beide procedures. Daarbij is door mr. Moree geen beroep gedaan op het feit dat [eiser] geen partij was bij de overeenkomst omdat [betrokkene 1] dit niet aan mr. Moree had meegedeeld. Diplomat heeft in beide procedures geen melding gemaakt van het feit dat [betrokkene 1] voor zijn zoon een handtekening onder de overeenkomst had gezet. De rechtbank heeft daarop zowel in het kort geding (op 27 augustus 1999) als in de bodemprocedure (op 5 juli 2000) [eiser] - hoofdelijk met [betrokkene 1] - veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de [a-straat 1] en aldus tot betaling van ƒ 72.514,--, vermeerderd met rente en kosten.
(vii) Op 13 juni 2001 is Diplomat failliet verklaard.
(viii) Op 3 maart 2005 is het vonnis in de bodemprocedure aan [eiser] betekend. Vervolgens is beslag gelegd op zijn woning en zijn WIA-uitkering. [Eiser] heeft (eerst rechtstreeks, vervolgens via zijn gemachtigde) contact gezocht met de curator en de rechter-commissaris en hen - tevergeefs - verzocht af te zien van verdere executie, betogende dat de vordering van Diplomat ten onrechte tegen hem was toegewezen.
(ix) Op 25 mei 2005 is [betrokkene 1] failliet verklaard.
(x) [Eiser] is in 2007 een procedure gestart tegen mr. Moree omdat deze hem in rechte onbevoegd zou hebben vertegenwoordigd. In die procedure heeft mr. Moree een op 27 augustus 2007 gedateerde verklaring van [betrokkene 1] overgelegd waarin deze stelde dat [eiser] ermee had ingestemd dat de overeenkomst van 27 februari 1999 op naam van [eiser] zou worden gesteld en dat [eiser] wel degelijk zelf zijn handtekening onder het contract had gezet. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] tegen mr. Moree afgewezen omdat, aldus de rechtbank, hij [betrokkene 1] als de zaakwaarnemer van [eiser] mocht beschouwen.
(xi) Op 7 maart 2009 heeft [betrokkene 1] een nieuwe schriftelijke verklaring afgegeven waarin hij stelt dat - in tegenstelling tot zijn eerdere uitlatingen - de overeenkomst met Diplomat, op voorstel van en in overleg met Diplomat en zonder medeweten van [eiser], op naam van [eiser] is gesteld en dat hij diens handtekening onder het contract op 27 februari 1999 ter plekke had gefingeerd. [Eiser] heeft een kopie van deze verklaring aan de curator gestuurd met het verzoek de vordering tegen [eiser] in te trekken. De curator heeft dit verzoek niet gehonoreerd.
3.2 [Eiser] heeft bij dagvaarding van 11 mei 2009 op grond van art. 382 Rv. herroeping gevorderd van genoemde vonnissen van 27 augustus 1999 en 5 juli 2000. Tegen de curator is verstek verleend. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] afgewezen. Daartoe overwoog de rechtbank:
"3.2 Blijkens hetgeen eiser in zijn dagvaarding stelt, bedoelt hij kennelijk als grondslag van zijn vordering aan te voeren dat het vonnis berust op stukken waarvan de valsheid na het vonnis is erkend, zoals genoemd in artikel 382 sub b Rv. Eiser stelt dat [betrokkene 1], mede gedaagde in de betreffende procedures, op 7 maart 2009 heeft erkend dat hij de overeenkomst met Diplomat Kunststof Kozijnen BV, waarop kennelijk blijkens de stellingen van eiser de vonnissen zijn gebaseerd, in overleg met Diplomat valselijk heeft opgemaakt op naam van eiser.
3.3 De rechtbank overweegt dat aan een vordering tot herroeping bijzondere eisen dienen te worden gesteld. Door eiser is onweersproken gesteld dat sprake is van valsheid van de betreffende overeenkomst. Echter niet iedere materiële onwaarheid, ook al heeft zij geleid tot een (deels) onjuiste uitspraak, is voldoende. Vereist is een zodanige valsheid dat eiser redelijkerwijs niet in staat was om deze tijdig (in de oorspronkelijke procedure) te keren. Deze strenge toets dient te worden aangelegd omdat groot belang toekomt aan het gegeven dat aan procedures een eind dient te komen. Vervolgens komt de vraag aan de orde of eiser al dan niet redelijkerwijs in staat was, althans had moeten worden geacht te zijn, om deze valsheid tijdig te keren. Uit de feiten zoals die zijn weergegeven in de vonnissen waarvan eiser herroeping vraagt, blijkt ondermeer dat aan eiser voorafgaand aan de betreffende procedures een factuur is gezonden, dat hij is gesommeerd tot betaling en dat ten laste van hem beslag is gelegd. Hoewel de stellingen van eiser lijken te impliceren dat eiser niet (tijdig) op de hoogte was van de tegen hem aanhangig gemaakte procedures, is het derhalve niet aannemelijk dat eiser niet op de hoogte was van de door Diplomat jegens hem ingestelde vorderingen. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van eiser gelegen om hiertegen in een eerder stadium verweer te voeren. Uit het voorgaande volgt dat niet gezegd kan worden dat eiser niet redelijkerwijs in staat was de valsheid tijdig te keren. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de vordering tot herroeping als ongegrond afwijzen."
4. Beoordeling van het middel
4.1 Onderdeel II.1 - onderdeel I bevat geen klacht, maar een inleiding - houdt, kort gezegd, in dat rov. 3.3 van het vonnis van de rechtbank onbegrijpelijk is omdat uit de in deze overweging genoemde omstandigheden nu juist niet (zonder meer) volgt dat [eiser] op de hoogte was, of moet worden geacht te zijn, van de nadien ingestelde vorderingen.
4.2 De door het onderdeel bestreden overweging dient aldus te worden verstaan dat niet aannemelijk is dat [eiser] niet op de hoogte was van de jegens hem gepretendeerde vorderingen en dat het op zijn weg had gelegen hiertegen verweer te voeren voordat hem het hiervoor in 3.1 onder (iv) bedoelde ongeluk overkwam en hij in coma raakte. Voordien is hem immers een factuur gezonden, is hij gesommeerd tot betaling en is ten laste van hem beslag gelegd tot verhaal van de desbetreffende vordering. Deze overweging wordt door het onderdeel terecht als onbegrijpelijk bestreden. Niet alleen blijkt uit de gedingstukken dat het beslag is gelegd nadat [eiser] in coma was geraakt, maar ook is zonder nadere toelichting onduidelijk waarom van [eiser], die niet op de hoogte was van de pas na het ongeval waarbij hij in coma is geraakt tegen hem ingestelde procedures, redelijkerwijs gevergd kon worden reeds voor dat ongeval tegen de vorderingen op te komen, en waarom aannemelijk is dat zulks dan zou hebben voorkomen dat in de procedures gebruik zou worden gemaakt van de valse stukken zodat de vonnissen op die valse stukken gingen berusten.
4.3 Nu de motiveringsklachten van onderdeel II.1 slagen, behoeven de klachten van de overige onderdelen geen behandeling.
4.4 De curator heeft de bestreden beslissing niet uitgelokt of verdedigd. Daarom zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Middelburg van 24 juni 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak en begroot deze kosten, tot op deze uitspraak, aan de zijde van [eiser] op € 480,16 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van de curator op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 april 2011.