ECLI:NL:HR:2011:BP2336

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03760
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep en toepassing van artikel 416, tweede lid, Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Kantonrechter, maar het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Dit gebeurde op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij het Hof stelde dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven had ingediend en geen mondelinge bezwaren had opgegeven tegen het vonnis van de kantonrechter. De verdachte was ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, wat leidde tot verstek in hoger beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte artikel 416, tweede lid, Sv had toegepast, aangezien deze bepaling in deze specifieke zaak niet van toepassing was. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige toepassing van procesregels en de rechten van de verdachte in het hoger beroep.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de ontvankelijkheid in hoger beroep en de vereisten voor betekening van dagvaardingen behandelt. De Hoge Raad bevestigt dat de toepassing van procesrechtelijke bepalingen niet mag leiden tot onterecht niet-ontvankelijk verklaren van een verdachte, vooral niet wanneer de omstandigheden van de zaak dat niet rechtvaardigen.

Uitspraak

1 november 2011
Strafkamer
nr. 09/03760
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 11 september 2009, nummer 24/000939-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. In deze zaak is door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een te zijnen laste gewezen vonnis van de Kantonrechter. In hoger beroep is tegen de verdachte verstek verleend. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De vice-president stelt vast dat uit het meest recente GBA-overzicht van verdachte blijkt dat de verdachte is vertrokken naar Suriname. Er is geen woon- of verblijfplaats van verdachte bekend. De dagvaarding in hoger beroep is om die reden terecht ter griffie betekend."
2.2. De als middel aangeduide klacht komt erop neer dat het Hof blijk had moeten geven te hebben onderzocht of de dagvaarding "in eerste en tweede feitelijke aanleg aan alle bekende en door verzoeker opgegeven GBA en verblijfsadressen op juiste wijze is betekend". De klacht houdt aldus niet met voldoende duidelijkheid in op grond waarvan het Hof zijn uitdrukkelijk gegeven oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was betekend nader had moeten motiveren en waarom het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in eerste aanleg rechtsgeldig is betekend, onbegrijpelijk zou zijn. De klacht voldoet daarom niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen, zodat zij onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
3.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest het navolgende overwogen en beslist:
"Het hof stelt vast dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 23 januari 2007 [de HR leest: 25 april 2006] heeft opgegeven. Het hof ziet hierin aanleiding - op grond van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering - het door de verdachte ingesteld[e] hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren."
3.3. Het Hof heeft kennelijk het huidige art. 416, tweede lid, Sv toegepast.
3.4. In de onderhavige zaak is in eerste aanleg vonnis gewezen op 25 april 2006. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 17 en 18 is uiteengezet, is genoemde bepaling in deze zaak niet van toepassing, zodat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep. Het middel klaagt daarover terecht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en het tweede middel geen bespreking behoeft.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 november 2011.