ECLI:NL:HR:2011:BP2334

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03759
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep en toepassing van artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Kantonrechter, maar het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel stelt dat als de verdachte geen schriftuur houdende grieven indient, het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte deze bepaling had toegepast, aangezien de verdachte in eerste aanleg op 23 januari 2007 was veroordeeld en de relevante bepalingen in deze zaak niet van toepassing waren. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak illustreert de noodzaak voor de rechterlijke macht om zorgvuldig om te gaan met de ontvankelijkheid van hoger beroep en de toepassing van de relevante wetgeving. De Hoge Raad benadrukte dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig moet zijn betekend en dat het Hof had moeten onderzoeken of aan deze vereisten was voldaan. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt het belang van een zorgvuldige procesvoering en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

1 november 2011
Strafkamer
nr. 09/03759
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 11 september 2009, nummer 24/000938-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. In deze zaak is door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een te zijnen laste gewezen vonnis van de Kantonrechter. In hoger beroep is tegen de verdachte verstek verleend. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De vice-president stelt vast dat uit het meest recente GBA-overzicht van verdachte blijkt dat de verdachte is vertrokken naar Suriname. Er is geen woon- of verblijfplaats van verdachte bekend. De dagvaarding in hoger beroep is om die reden terecht ter griffie betekend."
2.2. De als middel aangeduide klacht komt erop neer dat het Hof blijk had moeten geven te hebben onderzocht of de dagvaarding "in eerste en tweede feitelijke aanleg aan alle bekende en door verzoeker opgegeven GBA en verblijfsadressen op juiste wijze is betekend". De klacht houdt aldus niet met voldoende duidelijkheid in op grond waarvan het Hof zijn uitdrukkelijk gegeven oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was betekend nader had moeten motiveren en waarom het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in eerste aanleg rechtsgeldig is betekend, onbegrijpelijk zou zijn. De klacht voldoet daarom niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen, zodat zij onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
3.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest het navolgende overwogen en beslist:
"Het hof stelt vast dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis van de kantonrechter d.d 23 januari 2007 heeft opgegeven. Het hof ziet hierin aanleiding - op grond van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering - het door de verdachte ingesteld[e] hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren."
3.3. Het Hof heeft kennelijk het huidige art. 416, tweede lid, Sv toegepast.
3.4. In de onderhavige zaak is in eerste aanleg vonnis gewezen op 23 januari 2007. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 14 en 15 is uiteengezet, is genoemde bepaling in deze zaak niet van toepassing, zodat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep. Het middel klaagt daarover terecht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 november 2011.