ECLI:NL:HR:2011:BP2215

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02190
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling, waarbij hij op 18 november 2005 in Middenbeemster dreigende woorden had geuit richting [slachtoffer] en diens gezin. De Hoge Raad stelt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor zwaar lichamelijk letsel. Het Hof had geoordeeld dat de uitlatingen van de verdachte als bedreiging met zware mishandeling konden worden gekwalificeerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is en niet naar de eisen van de wet met redenen is omkleed.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de beoordeling van bedreiging met zware mishandeling, en dat de omstandigheden waaronder de bedreiging is gedaan van groot belang zijn voor de beoordeling of er sprake is van een strafbaar feit.

De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/02190
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2009, nummer 23/005553-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover betrekking hebbend op het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 18 november 2005 te Middenbeemster, gemeente Beemster, [slachtoffer] en zijn gezin heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk [getuige 1], zijnde een collega van [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd : "[Slachtoffer] stopt in maart en is dan vogelvrij. Ik zal hem weten te vinden en hij persoonlijk betaalt die 80.000 euro. Dat incassobureau mag dan de helft houden en ik zal [slachtoffer] blijven volgen, desnoods zijn hele leven lang. [Slachtoffer] heeft ook een vrouw en kinderen, die weet ik ook wel te vinden, ik heb niets te verliezen," althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Vandaag, 18 november 2005 vond in het gemeentehuis te Middenbeemster een telefoongesprek plaats tussen de gemeentesecretaris [getuige 1] en eerst [betrokkene 1] en later [verdachte]. Bij dit gesprek in het gemeentehuis waren tevens aanwezig [getuige 2] en [getuige 3]. De luidspreker stond gedurende het hele gesprek aan. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "[Slachtoffer] heeft mij een kunstje geflikt. Hij stopt in maart en dan is hij vogelvrij. Ik zal hem weten te vinden en hij persoonlijk betaalt die € 80.000,--. Dat incassobureau mag dan de helft houden". Ik hoorde dat [verdachte] ook iets zei over mijn vrouw en kinderen. Ik voelde mij ernstig bedreigd."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik ben gemeentesecretaris binnen de gemeente Beemster. Op 18 november 2005 zat ik samen met [slachtoffer], [getuige 2] en [getuige 3] in een overleg op het moment dat een telefoontje van [betrokkene 1] binnenkwam. Wij zijn met zijn vieren naar mijn werkkamer gegaan, omdat op deze kamer de telefoon op de luidspreker kan. Nadat ik met [betrokkene 1] had gesproken, kreeg ik vervolgens een man aan de telefoon die zich voorstelde als [verdachte]. Ik herkende [verdachte] aan zijn stem als [verdachte]. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij [slachtoffer] zou blijven volgen, desnoods zijn leven lang. Ik hoorde [verdachte] voorts zeggen: "[Slachtoffer] heeft ook nog een vrouw en kinderen en die weet ik ook wel te vinden, ik heb niets te verliezen"."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"Op 18 november 2005 was ik getuige van een telefoongesprek tussen [getuige 1] en [verdachte]. Naast [getuige 1] waren [slachtoffer] en [getuige 2] getuige van dit gesprek. Het ging weer over die € 80.000,--. [Verdachte] vertelde dat de gemeente het geld niet hoefde te betalen, maar [slachtoffer]. Verder hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij hem wist te vinden, al ging hij naar Frankrijk. Met hem bedoelde hij kennelijk [slachtoffer], die een woning in Frankrijk heeft. Verder hoorde ik [verdachte] vertellen dat [slachtoffer] kwetsbaar was met vrouw en kinderen en dat hij maar alleen was en dus niets te verliezen had. Hij vertelde dat hij [slachtoffer] moest hebben en niemand anders van de gemeente.
Ik vond het gesprek met [verdachte] zeer bedreigend. Ik denk dat [verdachte] wel driemaal gezegd heeft dat [slachtoffer] vogelvrij is, zodra hij geen wethouder meer is."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 18 november 2005 heb ik inderdaad een telefoongesprek gehad met [getuige 1], de gemeentesecretaris van de gemeente Beemster. Ik weet dat het om € 80.000,-- ging. Ik heb gezegd dat wij het schadebedrag bij niet betalen uit handen geven aan een incassobureau. Ik bedoelde hiermee dat het incassobureau een gedeelte van 50% zou krijgen."
2.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448).
2.4. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde uitlatingen van de verdachte bedreiging met zware mishandeling van [slachtoffer] en zijn gezin opleveren, niet zonder meer begrijpelijk. De uitspraak is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. Het middel is gegrond.
3. Beoordeling van het vierde en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste en het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 maart 2011.