ECLI:NL:HR:2011:BP1978

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04668 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake aangifte van een niet gepleegd strafbaar feit

Op 25 januari 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 10/04668 H, waarin een aanvrage tot herziening werd behandeld. De aanvrager, geboren in 1971 en wonende te [woonplaats], had de herziening aangevraagd van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 1 juni 2006 een eerdere veroordeling had vernietigd. De aanvrager was door het Hof veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en een werkstraf van zestig uur, omdat hij had aangifte gedaan van een strafbaar feit waarvan hij wist dat het niet gepleegd was.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage tot herziening aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 457 en 459. De Hoge Raad stelde vast dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten die in deze artikelen zijn gesteld. Er waren geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die niet eerder bekend waren en die een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging konden rechtvaardigen. De aanvrager had geen bewijsstukken overgelegd die de grondslag voor de herziening konden onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat de aanvrager niet in zijn verzoek werd ontvangen. Dit arrest werd uitgesproken door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en J. de Hullu, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

25 januari 2011
Strafkamer
nr. 10/04668 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 juni 2006, nummer 21/005829-05, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 14 november 2005 - de aanvrager ter zake van "aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en tot een werkstraf van zestig uur, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2 van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 januari 2011.