2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts - met inbegrip van hier niet opgenomen voetnoten - nog het volgende overwogen:
"Verdachtes raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de door verdachte verrichte handelingen naar objectieve maatstaven geen vrees voor de dood of voor zware mishandeling kunnen veroorzaken.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de processtukken het volgende is komen vast te staan:
I. Op 15 april 2007 in het arrondissement 's-Hertogenbosch passeerde verdachte met zijn auto een auto met daarin aangeefster [slachtoffer 1], getuige [slachtoffer 2] en hun dochtertje. Verdachte ergerde zich er voordien aan dat [slachtoffer 1] zo langzaam reed.
II. [Slachtoffer 1], die de ingehaalde auto bestuurde, gaf verdachte na diens inhaalmanoeuvre een lichtsignaal met de koplampen van haar auto.
III. Verdachte bracht zijn auto vervolgens tot stilstand op een smal stuk weg waarop ook [slachtoffer 1] haar auto tot stilstand moest brengen; verdachte stapte uit en liep in de richting van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [Slachtoffer 1] typeert verdachtes houding als "boos" en voelde zich door verdachtes handelen ernstig bedreigd. Ze was bang dat het op een handgemeen zou uitlopen. Ook [slachtoffer 2] typeert verdachtes handelen als bedreigend en [slachtoffer 2] was bang dat het tot een handgemeen zou komen indien hij zou uitstappen.
IV. [Slachtoffer 1] bracht, als gezegd, haar auto tot stilstand. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bleven in hun auto zitten en hielden de portierdeuren op slot. Verdachte kwam aan de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staan en riep iets naar [slachtoffer 1]. Verdachte gebaarde druk. [Slachtoffer 1] keek verdachte niet in het gezicht teneinde escalatie te voorkomen. [Slachtoffer 2] typeert [slachtoffer 1] op dat moment als "erg bang".
V. [Slachtoffer 1] zag en hoorde dat verdachte twee of drie keer tegen de ruit van het bestuurdersportier sloeg. [Slachtoffer 2] hoorde twee of drie doffe klappen alsof er tegen de auto werd geslagen. [Slachtoffer 1] reed vervolgens weg. Verdachte verklaart dat hij zich slechts afzette tegen de autoruiten van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het moment dat [slachtoffer 1] wegreed, doch dat het "wel slaan was wat ik tegen die ruiten deed".
VI. Verdachte stapte vervolgens in zijn auto en volgde de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [Slachtoffer 1] reed langs het politiebureau te Rosmalen om hulp te zoeken, doch het politiebureau bleek gesloten te zijn.
VII. [Slachtoffer 1] reed vervolgens de snelweg op in de richting van Nijmegen. Verdachte bleef haar auto volgen. Verdachte kwam een aantal malen langs [slachtoffer 1] rijden. Ook toen [slachtoffer 1] de snelheid van haar auto opvoerde tot 160 à 170 kilometer per uur. [Slachtoffer 1] had het idee dat verdachte haar iets wilde aandoen.
VIII. [Slachtoffer 2] belde tijdens deze rit met het alarmnummer 112, doch de politie had geen surveillanceauto's beschikbaar om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te helpen.
IX. Bij Nijmegen aangekomen keerde [slachtoffer 1] en reed de snelweg in de richting van 's-Hertogenbosch op. Verdachte bleef haar volgen.
X. In 's-Hertogenbosch aangekomen stopte [slachtoffer 1] voor een rood stoplicht. Verdachte kwam met zijn auto naast de auto van [slachtoffer 1] staan en gebaarde naar [slachtoffer 1].
XI. [Slachtoffer 1] seinde met haar koplampen vervolgens naar een passerende politieauto. De politieauto stopte. [Slachtoffer 1] stopte en verdachte stopte ook. De politie heeft verdachte vervolgens aangehouden. De politie typeerde [slachtoffer 1] op dat moment als "geheel overstuur en hevig geëmotioneerd".
XII. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij "koste wat kost verhaal wilde halen bij [slachtoffer 1]" omdat hij wilde weten waarom zij een lichtsignaal met de koplampen van haar auto had gegeven.
Teneinde tot een veroordeling wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht te komen, moet die bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken (NJ 1971, 174).
In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat verdachte - gezien vorengenoemde handelingen die verdachte heeft verricht ten einde bij [slachtoffer 1] "koste wat kost verhaal te gaan halen" door haar tot stoppen te dwingen en op haar toe te lopen, haar autoruiten te raken, haar hardnekkig gedurende langere tijd en (soms) met hoge snelheden te achtervolgen dan wel naast haar te gaan rijden en gebaren te maken - willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door deze handelingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de gerede vrees kon ontstaan dat verdachte door zijn gedrag een verkeersongeluk, waarbij ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrokken zouden zijn, zou veroorzaken, dan wel dat - als hij [slachtoffer 1] tot stoppen had kunnen dwingen - de ontstane situatie verdachte tot handelingen zou hebben kunnen brengen die de dood tengevolge hadden kunnen hebben; aldus was er sprake van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht."