ECLI:NL:HR:2011:BP1527
Hoge Raad
- Cassatie
- C.B. Bavinck
- P. Lourens
- A.R. Leemreis
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Teruggaaf van dividendbelasting door niet-ingezetenen en de termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de teruggaaf van dividendbelasting door een in Schotland gevestigd pensioenfonds, dat geen rechtspersoonlijkheid heeft. De belanghebbende had in 2002 dividenden ontvangen vanuit Nederland, waarover dividendbelasting was ingehouden. In 2007 diende hij een verzoek in tot teruggaaf van deze belasting, maar de Inspecteur verklaarde dit verzoek niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn van drie jaar die is vastgesteld in artikel 21c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Rechtbank te Breda oordeelde dat de termijn niet in strijd was met het gemeenschapsrecht en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, maar handhaafde de uitspraak van de Inspecteur.
De belanghebbende stelde in cassatie dat de termijn van drie jaar de uitoefening van zijn rechten onder het gemeenschapsrecht bemoeilijkt. De Hoge Raad oordeelde echter dat de belanghebbende, indien hij meende dat hij recht had op teruggaaf, dit recht had kunnen uitoefenen door tijdig een verzoek in te dienen. De Hoge Raad bevestigde dat de termijn van drie jaar niet in strijd is met het gelijkwaardigheidsbeginsel of het doeltreffendheidsbeginsel van het gemeenschapsrecht. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarbij het belanghebbende niet was toegestaan om zich te beroepen op een vermeende schending van het gemeenschapsrecht, aangezien hij niet had aangetoond dat hij door onjuiste of onvolledige informatie van de overheid was belemmerd in het uitoefenen van zijn rechten.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig hun rechten te claimen en dat nationale bepalingen, die in overeenstemming zijn met het gemeenschapsrecht, niet zonder meer ter discussie kunnen worden gesteld. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, vooral voor niet-ingezetenen die met vergelijkbare verzoeken tot teruggaaf van belasting te maken hebben.