ECLI:NL:HR:2011:BP1404
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Erkenning en tenuitvoerlegging van een in Engeland gegeven faillissementsbevel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Handelsveem B.V. tegen de curatoren van een faillissement dat was uitgesproken door de County Court van Huddersfield in Engeland. De curatoren, Richard John Hill, Christopher John Hutting en Paul Flint, hadden een bevel verkregen van de Engelse rechter dat Handelsveem verplichtte om informatie te verstrekken over de voorraad die zij voor de failliet had bewaard. De rechtbank Rotterdam had eerder verlof verleend voor de tenuitvoerlegging van dit bevel in Nederland op basis van de EG-Insolventieverordening.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de vraag centraal gesteld of het bevel van de Engelse rechter kan worden beschouwd als een beslissing die rechtstreeks voortvloeit uit de insolventieprocedure. De rechtbank Rotterdam had geoordeeld dat dit het geval was, en de Hoge Raad heeft deze beoordeling bevestigd. De Hoge Raad benadrukte dat de vereiste nauwe samenhang met de insolventieprocedure moet worden beoordeeld aan de hand van het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend, in dit geval Engeland.
De Hoge Raad verwierp de stelling van Handelsveem dat de curatoren in strijd met de Insolventieverordening handelden door in Engeland een bevel te verkrijgen dat in Nederland ten uitvoer moest worden gelegd. De Hoge Raad oordeelde dat het verbod op het aanwenden van dwangmiddelen in andere lidstaten niet van toepassing was op de situatie waarin een curator in een andere lidstaat een rechterlijk bevel verkrijgt dat voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt. De Hoge Raad heeft het beroep van Handelsveem verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.