ECLI:NL:HR:2011:BP1277
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging en overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 1 oktober 2008 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1968 en wonende te [woonplaats], heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om vermindering van de straf. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van twee middelen. Het eerste middel werd verworpen zonder nadere motivering, omdat het niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
Het tweede middel betrof de klacht dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks de vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn, oordeelde de Hoge Raad dat er geen aanleiding was om rechtsgevolgen aan deze overschrijding te verbinden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van 35 dagen en de mate van overschrijding.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken op 8 maart 2011 door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.