ECLI:NL:HR:2011:BP1170

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03897
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake wederrechtelijke binnendringing in bedrijfspand

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 17 september 2009 is gewezen. De verdachte, geboren in 1964 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Overijssel', heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest ten aanzien van feit 3, met vrijspraak voor dat feit door de Hoge Raad, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De verdachte is ten laste gelegd dat zij in de periode van 21 april 2005 tot en met 22 april 2005 samen met een ander wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, namelijk een bedrijfspand toebehorende aan [A]. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte op 22 april 2005 door de politie zijn aangetroffen in het pand, nadat zij daar waren binnengedrongen op zoek naar een slaapplaats. De verdachte heeft verklaard dat zij en haar medeverdachte toestemming hadden gekregen van een persoon die zich [betrokkene 1] noemde, maar het Hof oordeelde dat deze persoon niet bevoegd was om toestemming te geven.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, en is uitgesproken op 1 februari 2011.

Uitspraak

1 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/03897
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 september 2009, nummer 20/004407-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel, locatie Zwolle" te Zwolle.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest waarvan beroep ten aanzien van de beslissing van feit 3, tot vrijspraak voor dat feit door de Hoge Raad ten principale rechtdoend, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 21 april 2005 tot en met 22 april 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een bedrijfspand toebehorende aan [A] en in gebruik bij (medewerkers en/of werknemers van) [A]."
3.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Het Hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 22 april 2005, omstreeks 02.25 uur, kregen verbalisanten [verbalisant 1 en 2] opdracht te gaan naar het [a-straat 1] te 's-Hertogenbosch. Dit in verband met twee zwervers die in het pand aangetroffen werden. Ter plaatse aangekomen, werden de verbalisanten aangesproken door een medewerker van de beveiliging. De verbalisanten hoorden van hem dat er twee zwervers in het pand waren. Hierop betraden de verbalisanten het pand en troffen de hen ambtshalve bekende [verdachte] en [medeverdachte] aan. De verbalisanten deelden de verdachten [verdachte en medeverdachte] mede dat zij werden aangehouden. [Medeverdachte] heeft verklaard dat hij en verdachte in de nacht van 21 april 2005 op 22 april 2005 aan een persoon op straat hebben gevraagd waar zij konden slapen. Deze persoon zei hen dat ze konden slapen in het gebouw waar ze later door politie zijn aangetroffen. Hij is samen met verdachte het pand binnen gegaan. Op een gegeven moment kwam de politie binnen en werden ze aangehouden. [Medeverdachte] weet niet of degene die tegen hen zei dat ze in het pand mochten slapen, bevoegd was om toestemming te geven. Hij weet niet of ze daar mochten slapen van de eigenaar/gebruiker van het pand. Dat interesseerde hem niet op dat moment.
Verdachte heeft op 22 april 2005 bij de politie verklaard dat zij is aangehouden omdat zij die nacht samen met [medeverdachte] een gebouw binnen zijn geklommen. Zij zijn daar binnen geklommen, omdat ze een slaapplaats zochten. De plek was hen aangewezen door een persoon die zich [betrokkene 1] noemt. [Betrokkene 1] slaapt zelf ook wel eens in het gebouw.
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2009 verklaard dat het zou kunnen dat [betrokkene 1] aan [medeverdachte] en haar geen toestemming kon geven om daar te slapen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en verband bezien is naar het oordeel van het Hof aan verdachte en [medeverdachte] geen toestemming verleend door een daartoe bevoegd persoon en kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden dat zij tezamen en in vereniging wederrechtelijk zijn binnengedrongen in een besloten lokaal."
3.3. Aangezien deze bewezenverklaring, voor zover behelzende dat het ging om een "bedrijfspand toebehorende aan [A] en in gebruik bij medewerkers en/of werknemers van) [A]" niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, is de uitspraak wat betreft feit 3 niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Uitspraak
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 februari 2011.