ECLI:NL:HR:2011:BP1153

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03303 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over inbeslaggenomen stukken in verband met rechtshulpverzoek België

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen twee beschikkingen van de Rechtbank te Utrecht, die betrekking hebben op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De betrokkene, geboren in 1964 en wonende te [woonplaats], heeft verzocht om teruggave van in beslag genomen voorwerpen, waaronder mobiele telefoons en computers, die in het kader van een rechtshulpverzoek aan België zijn in beslag genomen. De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen, met het argument dat de Belgische justitiële autoriteiten de bevoegdheid hebben om te oordelen over de voortduring van het beslag, en dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van de in beslag genomen goederen.

De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en stelt dat, indien een verzoek is gegrond op een verdrag, aan dat verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de betrokkene over de motivering van de Rechtbank ongegrond zijn. De Rechtbank heeft het vereiste verlof verleend onder het voorbehoud dat de stukken van overtuiging zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de Rechtbank.

Uitspraak

8 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/03303 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen twee beschikkingen van de Rechtbank te Utrecht van 8 juli 2009, nummers RK 09/749 en RK 09/749, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering respectievelijk het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de op de voet van art. 552a Sv door de Rechtbank gegeven beschikking.
2.2.1. Het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer houdt onder meer in
- als verklaring van de betrokkene:
"Ik verzet mij tegen verlening van verlof tot overdracht aan de Belgische justitiële autoriteiten van de in beslag genomen stukken van overtuiging. Primair verzoek ik de rechtbank om de in beslag genomen mobiele telefoons en twee computers aan mij terug te geven. Subsidiair verzoek ik de rechtbank dat binnen twee weken kopieën/back-ups van de gegevens op de computers worden gemaakt en onderzoek aan de telefoons wordt verricht, waarna deze voorwerpen aan mij zullen worden geretourneerd.
De computer is van mijn kinderen, niet van mij. Er staat een leerprogramma voor mijn kinderen op. Ik heb niets met deze computer te maken."
- als betoog van de raadsman:
"Ik heb beschikking over de lijst van voorwerpen die op 18 maart 2009 in de woning van verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats] in beslag zijn genomen.
(...)
Subsidiair dienen de gegevens in de mobiele telefoon van verdachte, de mobiele telefoon van zijn echtgenote en de computerkast van het merk Compaq zoals vermeld onder 5-5.3-1 te worden uitgelezen waarna deze voorwerpen aan verdachte dienen te worden geretourneerd. De resultaten van het onderzoek kunnen aan de Belgische justitiële autoriteiten worden toegezonden. Deze handelwijze heeft de minst verstrekkende gevolgen voor mijn cliënt. Het rechtshulpverzoek betreft een algemeen verzoek tot verstrekking van gegevens."
2.2.2. De beschikking op het klaagschrift als bedoeld in
art. 552a Sv houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank niet de bevoegdheid toekomt om zich een oordeel te vormen omtrent de vraag of het beslag dient voort te duren voor het aan de dag brengen van de waarheid in de strafzaak die in België aanhangig is, doch dat deze bevoegdheid toekomt aan de Belgische justitiële autoriteiten.
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een in België aanhangige strafzaak.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu het rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, aan het verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Van inwilliging van het verzoek kan slechts worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag of de wet dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
Onderzoeksrechter D. Jordens heeft in zijn rechtshulpverzoek van 17 maart 2009 onder meer verzocht tot inbeslagneming van relevante voorwerpen, waaronder gsm-toestellen en simkaarten. Gelet op de inhoud van het betreffende rechtshulpverzoek dient het beslag voor het aan de dag brengen van de waarheid in de in België aanhangige zaak. De enkele omstandigheid dat een deel van de in beslag genomen goederen door de Nederlandse politie zou kunnen worden onderzocht en van bestanden kopieën kunnen worden gemaakt, levert - nog daargelaten of de Nederlandse politie daartoe bevoegd is - geen belemmering van wezenlijke aard op.
Het klaagschrift zal daarom ongegrond worden verklaard."
2.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien een verzoek als het onderhavige is gegrond op een verdrag - zoals hier het geval is - op grond van art. 552k, eerste lid, Sv aan dat verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, LJN ZD2927, NJ 2002/580).
2.4. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat de overdracht van de inbeslaggenomen stukken van overtuiging aan de Belgische autoriteiten "een wezenlijke belemmering van eigendomsrechten" van de betrokkene oplevert. De klacht faalt, omdat zij blijk geeft van miskenning van de te dezen toepasselijke, hiervoor onder 2.3 weergegeven maatstaf. Bovendien ziet de klacht eraan voorbij dat de Rechtbank het ingevolge het tweede lid van art. 552p Sv vereiste verlof heeft verleend onder het in het derde lid bedoelde voorbehoud dat de stukken van overtuiging zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
2.5. Voorts wordt in de toelichting geklaagd dat de Rechtbank niet heeft gemotiveerd "waarom volgens haar niet met de aangevoerde minder ingrijpende handelswijze kon worden volstaan". De klacht is ongegrond omdat zij een eis stelt aan de motivering van een beschikking als de onderhavige die geen steun vindt in het recht.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2011.