ECLI:NL:HR:2011:BP0576

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00184
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor niet tijdig waarschuwen voor mogelijke besmetting van pootaardappelen met ringrot

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden voor een onrechtmatige overheidsdaad, specifiek in het kader van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. De eisers, bestaande uit drie partijen, hebben cassatie ingesteld tegen een eerder arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De kern van de zaak betreft de vraag of de Staat tijdig heeft gewaarschuwd voor een mogelijke besmetting van pootaardappelen met ringrot, wat gevolgen had voor de betrokken partijen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank en het hof, waaruit blijkt dat de eisers schade hebben geleden door de vermeende nalatigheid van de Staat. De Staat heeft in zijn verweer geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Advocaat-Generaal J. Spier heeft eveneens geadviseerd om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft het beroep van de eisers verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.584,34. De uitspraak is gedaan op 18 maart 2011 en is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

18 maart 2011
Eerste Kamer
10/00184
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiser 2],
3. [Eiseres 3],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 278821/HA ZA 06-4184 van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 februari 2007 en 19 september 2007;
b. het arrest in de zaak 105.007.466/01 (rolnummer oud 08/56) van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 augustus 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 maart 2011.