ECLI:NL:HR:2011:BP0568

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02284
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag op de voet van art. 1:268 lid 2 BW

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag. De moeder, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 3 maart 2010 was gegeven. De zaak had betrekking op de toepassing van artikel 1:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om het ouderlijk gezag te ontnemen in bepaalde omstandigheden. De Raad voor de Kinderbescherming was als verweerder betrokken bij de procedure, maar verscheen niet ter zitting. De belanghebbenden in deze zaak waren twee personen en Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die eveneens niet verschenen.

De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, waarbij de rechtbank op 9 september 2009 een beschikking had gegeven in de zaak 335124/FA RK 09-2855. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatierekest waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was om het beroep te verwerpen, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook deed. De uitspraak werd gedaan door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

25 maart 2011
Eerste kamer
10/02284
TT/AS
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.D. Winter,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO HAAGLANDEN EN ZUID-HOLLAND NOORD,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen,
met als belanghebbenden:
1. [Belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
3. BUREAU JEUGDZORG ZUID-HOLLAND,
gevestigd te Leiden,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder, de raad en de belanghebbenden.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 335124/FA RK 09-2855 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 september 2009.
b. de beschikking in de zaak 200.051.120/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 maart 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad en de belanghebbenden hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 maart 2011.