ECLI:NL:HR:2011:BP0568
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag op de voet van art. 1:268 lid 2 BW
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag. De moeder, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 3 maart 2010 was gegeven. De zaak had betrekking op de toepassing van artikel 1:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om het ouderlijk gezag te ontnemen in bepaalde omstandigheden. De Raad voor de Kinderbescherming was als verweerder betrokken bij de procedure, maar verscheen niet ter zitting. De belanghebbenden in deze zaak waren twee personen en Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die eveneens niet verschenen.
De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, waarbij de rechtbank op 9 september 2009 een beschikking had gegeven in de zaak 335124/FA RK 09-2855. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatierekest waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was om het beroep te verwerpen, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook deed. De uitspraak werd gedaan door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.