ECLI:NL:HR:2011:BP0346

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03321
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een hechtenisstraf die niet op het bewezenverklaarde feit is gesteld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in 2009 door het Hof was veroordeeld tot twee maanden hechtenis voor een overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had geen bekende woon- of verblijfplaats ten tijde van de betekening van de aanzegging. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waartegen de Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen met betrekking tot de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een straf had opgelegd die niet op het bewezenverklaarde feit was gesteld, aangezien de overtreding niet bedreigd was met hechtenis maar met gevangenisstraf of een geldboete. De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat het derde middel terecht was voorgesteld, maar dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

29 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/03321
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 7 augustus 2009, nummer 23/002095-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof een straf heeft opgelegd die niet op het bewezenverklaarde feit is gesteld.
3.2. Het Hof heeft de verdachte bij de bestreden uitspraak veroordeeld tot twee maanden hechtenis ter zake van overtreding van art. 197 Sr. Dusdoende heeft het Hof miskend dat dat feit niet bedreigd is met hechtenis, maar met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
3.3. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde middel geen bespreking behoeft, en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 maart 2011.