ECLI:NL:HR:2011:BP0006
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verstekverlening bij kantoorbetekening onder het Haags Betekeningsverdrag en de Betekeningsverordening II
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2011 uitspraak gedaan over de vraag of verstek kan worden verleend op basis van kantoorbetekening, zoals geregeld in artikel 63 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser, wonende in Nederland, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Leeuwarden. De verweerster, woonachtig in Zwitserland, was niet verschenen. De eiser had de verweerster op 23 juni 2010 gedagvaard en verzocht om verstekverlening. De Advocaat-Generaal heeft ter zitting geconcludeerd tot verstekverlening.
De Hoge Raad oordeelde dat de betekening van de cassatiedagvaarding op de voet van artikel 63 Rv volstaat voor verstekverlening, zowel onder het Haags Betekeningsverdrag als onder de Betekeningsverordening II. Dit betekent dat de kantoorbetekening, waarbij de dagvaarding aan de advocaat van de verweerster is betekend, voldoende is om te voldoen aan de vereisten voor verstekverlening. De Hoge Raad komt hiermee terug op een eerdere uitspraak uit 1986, waarin een andere opvatting werd gehanteerd.
De Hoge Raad benadrukt dat het doel van de kantoorbetekening is om ervoor te zorgen dat de geadresseerde, die in een andere lidstaat woont, tijdig kennisneemt van de betekening. Dit bevordert een eenvoudige en doelmatige toepassing van de betekeningsvoorschriften. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de kantoorbetekening buiten het toepassingsgebied van het Haags Betekeningsverdrag valt, wat betekent dat de verzoeken om verstekverlening op basis van deze betekening toewijsbaar zijn. De Hoge Raad verleent derhalve het gevraagde verstek tegen de verweerster.