ECLI:NL:HR:2011:BP0005

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04957
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw. De man, wonende in Duitsland, heeft cassatie ingesteld tegen de beschikkingen van het gerechtshof te Arnhem, die eerder in de procedure waren genomen. De vrouw heeft in reactie hierop voorwaardelijk en onvoorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Almelo en het gerechtshof, die aan deze zaak ten grondslag liggen.

De advocaat-generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot verwerping van zowel het principaal beroep als het incidenteel beroep, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de klachten die door de man in het principale middel zijn aangevoerd, evenals de klachten in het incidentele beroep, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de man verworpen, waardoor de voorwaardelijk ingestelde klacht uit het incidentele middel niet aan de orde komt. De beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann, en de uitspraak is daarmee definitief.

Uitspraak

18 februari 2011
Eerste Kamer
09/04957
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERZOEKER tot cassatie,
verweerder in het (voorwaardelijk en onvoorwaardelijk) incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
verzoekster in het (voorwaardelijk en onvoorwaardelijk) incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. S. Kousedghi.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 77494/ES RK 06-246 van de rechtbank Almelo van 6 december 2006, 9 mei 2007 en 5 december 2007;
b. de beschikkingen in de zaak 200.002.677 van het gerechtshof te Arnhem van 30 juni 2009 (tussenbeschikking) en 8 september 2009 (eindbeschikking, verbeterd bij beschikking van 1 december 2009).
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft voorwaardelijk en onvoorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van zowel het principaal beroep als het onvoorwaardelijk ingestelde incidenteel beroep met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van de man heeft bij brief van 5 januari 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
De in het principale middel aangevoerde klachten alsmede de vijf onvoorwaardelijk aangevoerde klachten in het middel in het incidentele beroep kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt de voorwaardelijk ingestelde klacht uit het incidentele middel niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 februari 2011.