ECLI:NL:HR:2011:BO9971

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01384
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot invoer van heroïne en de beoordeling van begin van uitvoering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte werd beschuldigd van het pogen om ongeveer 59 kilogram heroïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. De verdachte had in de periode van 1 mei 2008 tot en met 15 juli 2008 geld, navigatiemateriaal en een GSM met SIM-kaart ontvangen van een medeverdachte en was met een auto naar Roemenië en/of Hongarije afgereisd met de intentie om de heroïne in ontvangst te nemen. Echter, de verdachte keerde onverrichterzake terug omdat hij de vrachtauto met de heroïne niet kon vinden. Het Hof oordeelde dat er sprake was van een begin van uitvoering van het misdrijf, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet begrijpelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor wat betreft de bewezenverklaring en de strafoplegging en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarbij werd opgemerkt dat de intentie van de verdachte tot invoer van heroïne niet voldoende was om te spreken van een begin van uitvoering.

Uitspraak

15 februari 2011
Strafkamer
nr. 10/01384
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 maart 2010, nummer 22/002204-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde en de opgelegde straf en in zoverre terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De aanvulling op het verkorte vonnis van de Rechtbank als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 01 mei 2008 tot en met 15 juli 2008 te Rotterdam en Rozenburg en elders in Nederland en Roemenië en Hongarije ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 59 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk
- geld en navigatiemateriaal en een GSM met SIM-kaart heeft ontvangen/aangenomen van [betrokkene 1] en
- met een auto is afgereisd naar Roemenië en/of Hongarije voor het in ontvangst nemen van 59 kilo heroïne voor verder vervoer naar Nederland
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3. Het Hof heeft, het vonnis van de Rechtbank in zoverre bevestigend, ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Nadere bewijsmotivering
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit:
(...)
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte heeft gepoogd om heroïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen, nu er geen sprake is geweest van een begin van uitvoering. De verdachte heeft nimmer de persoon ontmoet die het pakket heroïne zou afgeven en er heeft geen overdracht aan de verdachte plaatsgevonden, hetgeen volgens de raadsman voor het aannemen van een begin van uitvoering noodzakelijk is.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Blijkens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet is het binnen het grondgebied van Nederland brengen een ruim begrip. Uit de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachten kan worden afgeleid dat de verdachte de intentie had om de heroïne naar Nederland te brengen. Door de ten laste gelegde en bewezenverklaarde handelingen heeft de verdachte een begin gemaakt met het verwezenlijken van de invoer van de heroïne in Nederland. Het verweer wordt dan ook verworpen."
2.4. In het licht van de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende toedracht, te weten dat de verdachte geld, navigatiemateriaal en een GSM met SIM-kaart heeft ontvangen/aangenomen van [betrokkene 1] en dat hij met een auto is afgereisd naar Roemenië en/of Hongarije met de bedoeling aldaar een hoeveelheid van 59 kg heroïne in ontvangst te nemen voor vervoer naar Nederland, maar dat hij onverrichterzake is teruggekeerd omdat hij de vrachtauto waarin de heroïne zich zou bevinden niet heeft kunnen vinden, is het oordeel van het Hof dat sprake was van een begin van uitvoering van het binnen Nederland brengen van heroïne niet zonder meer begrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de verdachte, zoals het Hof heeft overwogen, wel de intentie tot zodanige invoer van heroïne had.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 15 februari 2011.