ECLI:NL:HR:2011:BO9969

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01383
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake zware mishandeling

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling. De feiten dateren van 17 november 2008, toen de verdachte, tijdens een gesprek over vechtsporten, de aangeefster, genaamd [slachtoffer], opzettelijk een klap op de kaak gaf, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De aangeefster verklaarde dat zij in de keuken aan het koken was en dat de verdachte haar zonder enige aanleiding met kracht op de kaak sloeg. Dit leidde tot een gebroken kaak en andere verwondingen, wat door medische professionals werd bevestigd.

De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring. De raadsman stelde dat de verklaringen van de aangeefster en haar moeder niet betrouwbaar waren, en dat er geen opzet was om de aangeefster pijn te doen. Het Hof oordeelde echter dat de verklaringen van de aangeefster consistent en geloofwaardig waren, en dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen, waarbij werd geoordeeld dat het Hof voldoende gemotiveerd had waarom de bewezenverklaring standhield. De Hoge Raad bevestigde dat de selectie en waardering van het bewijs aan de feitenrechter zijn voorbehouden, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. Het arrest van de Hoge Raad werd uitgesproken op 22 maart 2011.

Uitspraak

22 maart 2011
Strafkamer
nr. 10/01383
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 maart 2010, nummer 22/004808-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rotterdam, locatie De Schie" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 7 bewezenverklaarde en de opgelegde straf en in zoverre terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat hetgeen onder 7 is bewezenverklaard onvoldoende is gemotiveerd.
2.2.1. Het Hof heeft - met aanvulling van gronden - het vonnis van de Rechtbank bevestigd.
2.2.2. Ten laste van de verdachte is onder 7 bewezenverklaard dat:
"hij op 17 november 2008 te Rotterdam aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een op twee plaatsen gebroken kaak en gebitsschade), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) op/tegen de kaak, te stompen".
2.2.3. Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Feit 7.
Van het volgende wordt uitgegaan:
Op 17 november 2008 bevond aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) zich in het [A] op de [a-straat] te Rotterdam. Zij was in de keuken aan het koken en kletste wat met de verdachte. Gesproken werd over vechtsporten waarna aangeefster bij wijze van demonstratie een vechthouding aannam. Plotseling voelde zij dat de verdachte haar met zijn vuist een harde klap op de kaak gaf. Ze viel en voelde dat iemand haar opving. Zij voelde heel veel pijn in de rechterkant van haar gezicht en zag dat er bloed uit haar mond kwam. Ze zag dat de verdachte naar haar toe kwam en ze hoorde hem zeggen 'Gaat het? Sorry, sorry, dat was niet de bedoeling'. [Slachtoffer] voelde dat haar ondertanden losstonden en dat zij haar kiezen niet op elkaar kreeg. Zij heeft toen haar ouders gebeld, die haar hebben opgehaald. De volgende dag ging zij naar het ziekenhuis, waar werd vastgesteld dat haar rechteronderkaak op twee plaatsen gebroken was. Tijdens haar verhoor als getuige op de terechtzitting d.d. 26 mei 2009 heeft [slachtoffer] in soortgelijke bewoordingen verklaard.
De moeder van [slachtoffer], [betrokkene 1], heeft tegenover de politie verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] in shock verkeerde, dat haar neus scheef stond en zij hoorde haar zeggen dat haar kaak heel zeer deed. [Slachtoffer] huilde, hyperventileerde en trilde. [Betrokkene 1] heeft telefonisch contact gehad met de verdachte, die haar heeft verteld dat [slachtoffer] hem had aangevallen en dat hij haar niet van zich afkreeg.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de keuken stond te koken, dat [slachtoffer] in een vechthouding tegenover hem kwam staan en dat [slachtoffer] toen ineens haar hand voor haar gezicht deed en in elkaar zakte. Verdachte heeft geen verklaring voor de door [slachtoffer] opgelopen verwondingen kunnen of willen geven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een zware mishandeling.
De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft geslagen. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen, nu de verdachte geen enkel motief had, dat aan de getuigenverklaring van [betrokkene 1] geen bewijskracht mag worden toegekend daar het een de auditu verklaring betreft en dat, mocht al bewezen zijn dat de verdachte [slachtoffer] zou hebben geslagen, er geen sprake was van opzet om haar pijn te doen, zodat de verdachte zowel van het onder 7 primair als 7 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De aangifte van [slachtoffer] is op wezenlijke onderdelen helder en consistent met de verklaring afgelegd door haar moeder en haar - een half jaar na dato - ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring. Deze verklaringen worden ondersteund door de inhoud van een letselverklaring. Hoewel de verklaring van [betrokkene 1] deels een de-audituverklaring betreft, afkomstig uit dezelfde bron - [slachtoffer] - is deze verklaring ook voor wat door haar zelf is waargenomen consistent met de verklaringen van [slachtoffer] en het geconstateerde letsel. De verklaring van [betrokkene 1] kan meewerken aan het bewijs.
Ten aanzien van het opzet van de verdachte wordt het volgende overwogen. Gedurende een gesprek over vechtsporten heeft het slachtoffer bij wijze van voorbeeld een gevechtshouding aangenomen waarna zij door de verdachte zonder aanleiding met zijn vuist vol op haar kaak werd geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een volle vuistslag op de kaak ernstige verwondingen kan veroorzaken. De verdachte heeft, door te handelen als hierboven omschreven, op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, welke kans zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
De verweren van de raadsman worden verworpen."
2.2.4. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin ten aanzien van feit 7 de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
Bewijsoverweging ad feit 7 / verwerping van het verweer
De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de verdachte van het onder 7 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu van (voorwaardelijk) opzet geen sprake is. Hij voert daartoe onder meer aan dat aangeefster [slachtoffer] de klap - in een sms-bericht verzonden aan de verdachte op 20 november 2008 - als een ongeluk betitelt, een en ander zoals verwoord in de pleitnotities.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. De verklaring van [slachtoffer], zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen en wordt door het hof geloofwaardig geacht. Het hof kent derhalve geen betekenis toe aan de passage in het betreffende sms-bericht. Het verweer wordt dan ook verworpen."
2.3. Het middel keert zich in het bijzonder tegen de hiervoor onder 2.2.4 weergegeven overweging van het Hof. Daarin heeft het Hof allereerst geoordeeld dat de door de aangeefster bij de politie afgelegde verklaring "voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen". De klacht van het middel dat het Hof onvoldoende heeft aangeduid op welke bewijsmiddelen het in dat verband doelt, faalt. Het Hof heeft immers onmiskenbaar het oog op de door de moeder van de aangeefster afgelegde verklaring en de inhoud van de letselverklaring, welke verklaringen - onder verwijzing naar de desbetreffende bewijsmiddelen - in de bewijsredenering van het Hof zijn opgenomen.
Voorts heeft het Hof in de desbetreffende overweging geoordeeld dat het de genoemde verklaring van de aangeefster geloofwaardig acht. Voor zover het middel klaagt dat ook dat oordeel geen steun vindt in door het Hof aangeduide bewijsmiddelen, miskent het dat ten aanzien van een oordeel over de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal niet de eis geldt dat het moet zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen (vgl. HR 23 oktober 2007,LJN BA5858, NJ 2008/70).
Voor het overige ziet het middel eraan voorbij dat de selectie en de waardering van het gebezigde bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter en dat behoudens zich hier niet voordoende bijzondere omstandigheden daarover in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd.
2.4. Het middel faalt dus in al zijn onderdelen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 maart 2011.