ECLI:NL:HR:2011:BO9893

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03749 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het verweer omtrent de Flora- en faunawet en de status van gefokte fazanten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1939, was aangeklaagd voor het opzettelijk kopen en vervoeren van fazanten, een beschermde inheemse diersoort, op 15 en 20 oktober 2006. De verdediging stelde dat de fazanten in gevangenschap waren gefokt en daarom vrijgesteld waren van het verbod op het onder zich hebben van beschermde diersoorten, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet en de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. De raadsman voerde aan dat de relevante Europese regelgeving, zoals de basisverordening 338/97 en de uitvoeringsverordening EG 1808/2001, niet vereiste dat de fazanten geringd waren, omdat de soort Phasianus colchicus niet in de bijlage VIII van de uitvoeringsverordening was opgenomen.

Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de fazanten wel degelijk onder het verbod van artikel 13 van de Flora- en faunawet vallen, omdat de eisen voor vrijstelling cumulatief zijn en de fazanten niet voldeden aan de ringverplichting. De Hoge Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de bijlage VIII betrekking heeft op specifieke ondersoorten van fazantachtigen die daar expliciet zijn vermeld. De Hoge Raad concludeerde dat het verweer van de verdediging gebaseerd was op een onjuiste lezing van de wettelijke bepalingen en dat de onderhavige fazanten niet vrijgesteld waren van het verbod. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand bleef.

Uitspraak

22 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/03749 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 17 juni 2009, nummer 20/003321-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat fazanten niet vallen onder het verbod van art. 13, eerste lid onder a, van de Flora- en faunawet.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 15 oktober 2006 en op 20 oktober 2006 in Nederland opzettelijk dieren (fazanten), behorende tot een beschermde inheemse diersoort (fazanten) heeft gekocht en vervoerd."
2.2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"H1 De raadsman van verdachte heeft zich, op de gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitaantekeningen, bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de onderhavige fazanten aantoonbaar in gevangenschap gefokte fazanten waren, zodat zij op grond van artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- plantensoorten, juncto artikel 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten zijn vrijgesteld.
H2 Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het gelet op de bepalingen in basisverordening 338/97 en de uitvoeringsverordening EG 1808/2001, in samenhang met artikel 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, niet van belang is of de fazanten (het soort Phasianus Colchicus) al dan niet geringd waren, aangezien in Bijlage VIII bij de uitvoeringsverordening de 'Phasianidae' zonder annotatie in die bijlage staan vermeld en de Phasianus colchicus niet in de bijlage is opgenomen. De raadsman verbindt daaraan de consequentie, zo begrijpt het hof, dat de in gevangenschap gefokte fazanten zijn vrijgesteld van de verbodsbepaling van artikel 13 van de Flora- en faunawet en derhalve zijn cliënt het tenlastegelegde niet kan worden verweten.
H3 Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Met betrekking tot gefokte beschermde inheemse vogels zijn de volgende vrijstellingsbepalingen van belang:
Artikel 75, eerste lid, Flora- en faunawet, luidende:
"Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden. (...)."
Artikel 5, eerste en tweede lid, Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, luidende:
"1. De verboden, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 12 en 13, eerste lid, van de wet, gelden niet ten aanzien van gefokte vogels behorende tot een beschermde inheemse diersoort, alsmede voor eieren, nesten of producten van die vogels, indien de houder kan aantonen dat de vogels zijn gefokt, of, indien het eieren, nesten of producten van die vogels betreft, dat de betrokken producten van gefokte vogels afkomstig zijn en voorzover:
a. deze vogels zijn voorzien van een pootring als bedoeld in artikel 6;
b. registratie heeft plaatsgevonden in de administratie bedoeld in artikel 8 en
c. voldaan is aan de krachtens artikel 18 gestelde regels.
2. Onze Minister kan ontheffing verlenen van de verplichting dat gefokte vogels voorzien dienen te zijn van een pootring voor bedrijfsmatig, met het oog op de productie, gefokte vogels."
Artikel 6, eerste en tweede lid, Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, luidende:
"1. Gefokte vogels behorende tot een beschermde inheemse diersoort zijn voorzien van een door Onze Minister op aanvraag afgegeven gesloten pootring, dan wel van een gesloten pootring die door een overheidsorgaan van een andere staat dan Nederland, of een door een overheidsorgaan van een andere staat dan Nederland erkende organisatie, is afgegeven.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld betreffende de afgifte en kenmerken van gesloten pootringen."
Artikel 12, eerste lid, Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, luidende:
"1. Van het verbod op het onder zich hebben, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet geldt een vrijstelling voor levende en dode specimens van in gevangenschap geboren en gefokte vogels, behorende tot beschermde inheemse diersoorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de basisverordening, en levende specimens van in gevangenschap geboren en gefokte vogels, behorende tot beschermde uitheemse diersoorten, genoemd in bijlage A bij de basisverordening, indien kan worden aangetoond dat de vogels gefokt zijn, of, indien het eieren, nesten of producten van die vogels betreft, betrokken producten van gefokte vogels afkomstig zijn en voorzover:
a. deze vogels zijn voorzien van een naadloos gesloten pootring, met uitzondering van de vogelsoorten, bedoeld in bijlage VIII bij de uitvoeringsverordening, voorzover deze soorten niet van een annotatie zijn voorzien;
b. registratie heeft plaatsgevonden in de administratie, bedoeld in artikel 8 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten;
c. voldaan is aan de krachtens artikel 18 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten gestelde regels."
H4 De Nederlandse wetgever heeft de Europese CITES-regelgeving neergelegd in de nationale bepaling van artikel 12 voornoemd. Op grond van dat artikel geldt - voor zover voor dit verweer van belang - een vrijstelling van het verbod op het onder zich hebben, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, ten aanzien van levende en dode specimens van in gevangenschap geboren en gefokte vogels, behorende tot beschermde inheemse diersoorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de basisverordening, indien door de houder kan worden aangetoond dat de vogels gefokt zijn én voorzover is voldaan aan het onder a. tot en met c. van dat lid bepaalde.
H5 Deze eisen zijn cumulatief. Het dient derhalve te gaan om aantoonbaar in gevangenschap geboren en gefokte vogels, die - onder meer - op grond van het onder a. bepaalde zijn voorzien van een naadloos gesloten pootring. Op die ringplicht is weer een uitzondering gemaakt in artikel 12, eerste lid, en onder a van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en wel voor vogelsoorten, bedoeld in bijlage VIII bij de uitvoeringsverordening, niet van een annotatie zijn voorzien.
H6 Met de verdediging constateert het hof dat de onderhavige fazanten van het soort Phasianus colchicus in het geheel niet zijn opgenomen in bijlage VIII bij de uitvoeringsverordening. Dit impliceert vanzelfsprekend dat zij in de bijlage ook niet van een annotatie zijn voorzien. Het verweer van de verdediging is gebaseerd op een onjuiste lezing van de wettelijke bepalingen, aangezien de onderhavige fazanten op grond van die bepalingen dienen te voldoen aan de in artikel 12, eerste lid, en onder a van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet opgenomen ringverplichting. Dat de Europese wetgever de vrijstelling heeft willen laten gelden voor (vrijwel) de gehele familie van de Phasianidae, zoals de raadsman stelt, vermag het hof niet uit de regelgeving af te leiden. Het hof betrekt hierbij dat onder de familienaam 'Phasianidae' in bijlage VIII van de uitvoerverordening wel een aantal fazantensoorten van de familie 'Phasianidae' zijn opgenomen (o.a. de soorten Catreus wallichi en de Crossoptilon crossoptilon), doch de soort 'Phasianus colchicus' ontbreekt op die lijst en is logischerwijs dus ook niet van een annotatie voorzien. In het louter voorkomen van de familienaam 'Phasianidae' in bijlage VIII van de uitvoerverordening ziet het hof geen aanleiding voor een andersluidend oordeel."
2.2.3. Voor de beoordeling van het middel is het juridisch kader, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.4 tot en met 5.8, van belang.
2.3. De in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.7 weergegeven bijlage VIII moet aldus worden verstaan dat die bijlage betrekking heeft op die ondersoorten van de fazantachtigen die daar uitdrukkelijk zijn vermeld.
2.4. Het middel faalt daarom.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 maart 2011.