ECLI:NL:HR:2011:BO9869
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 138 en 139 van het Wetboek van Strafrecht op besloten erven bestemd voor de openbare dienst
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf dat bestemd was voor de openbare dienst, gelegen bij het detentiecentrum in Alphen aan den Rijn. De tenlastelegging betrof een incident op 27 december 2007, waarbij de verdachte samen met anderen het terrein betrad en graffiti aanbracht op de muren van het detentiecentrum. De verdediging stelde dat artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing was op terreinen die bestemd zijn voor de openbare dienst, en dat enkel artikel 139 van toepassing zou zijn, dat een lagere strafmaximaal kent.
Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat artikel 138 wel degelijk van toepassing was. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de afzonderlijke regeling in artikel 139 van het Wetboek van Strafrecht niet betekent dat artikel 138 niet van toepassing is op besloten erven die voor de openbare dienst zijn bestemd. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof blijk gaf van een onjuiste opvatting omtrent artikel 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een juiste interpretatie van de artikelen 138 en 139 van het Wetboek van Strafrecht in het kader van de bescherming van besloten erven, en de noodzaak om de specifieke context van de openbare dienst in overweging te nemen bij de toepassing van deze artikelen.