ECLI:NL:HR:2011:BO9862

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02519
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en noodweerexces in strafrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een beroep op noodweer en noodweerexces door de verdachte, die op 14 februari 2008 in Zwijndrecht zijn buurman heeft geslagen. De verdachte, geboren in 1963, heeft tijdens een woordenwisseling met de buurman, die zich agressief opstelde, een klap uitgedeeld. De verdediging stelde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, omdat hij en zijn echtgenote zich bedreigd voelden door de agressieve houding van de buurman. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat het handelen van de verdachte noodzakelijk was ter verdediging van zijn eigen lijf of dat van zijn echtgenote.

De Hoge Raad heeft het arrest van het Hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat de verwerping van het beroep op noodweer en noodweerexces onvoldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad benadrukte dat het Hof niet duidelijk had gemaakt of het de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag had gelegd niet aannemelijk achtte, of dat het Hof van oordeel was dat deze feiten en omstandigheden geen rechtvaardiging voor noodweer of noodweerexces boden. Hierdoor was de verwerping van het verweer onvoldoende gemotiveerd en moest de zaak opnieuw worden berecht.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 8 februari 2011, en de zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

8 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/02519
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 juni 2009, nummer 22/002808-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Ester, advocaat te Zwijndrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer subsidiair noodweerexces.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 14 februari 2008 te Zwijndrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer], heeft geslagen tegen zijn gezicht, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2009, voor zover inhoudende:
"Op 14 februari 2008 sloeg ik mijn buurman met mijn rechterhand in zijn gezicht."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik woon op [a-straat 1] te [woonplaats].
Op 14 februari 2008 zag en voelde ik dat mijn buurman van nummer [2] mij in zijn voortuin met een gebalde vuist een klap tegen mijn neus gaf. Ik voelde hierdoor een hevige pijnscheut op mijn neus."
c. een aanvraagformulier medische informatie van 14 februari 2008, voor zover inhoudende als verklaring van dr. E.D. Zwerts:
"Uitwendig waargenomen letsel:
verdenking neusfractuur: neus staat scheef, bloedneus."
2.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2009 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Voorgeschiedenis
3. Vanuit de verklaringen van alle betrokkenen is voldoende duidelijk dat er tot aan 14 februari 2008 al enkele malen onenigheid tussen [verdachte] en zijn echtgenote en de buren was geweest omtrent het feit dat de hond van de buren meerdere malen zijn behoefte deed in de tuin van [verdachte].
4. Nadat daaromtrent over en weer al eens onvriendelijke woorden waren gewisseld leidde dit op de ochtend van 14 februari tot een woordenwisseling tussen [verdachte] en de uiteindelijke aangever waarin die aangever zich al zeer onheus en bedreigend opstelde. In de verklaring die [slachtoffer] als verdachte van bedreiging op 9 april 2008 aflegde gaf hij ook toe dat hij rond het middaguur al woorden had gehad met [verdachte] en toen ook had gezegd dat hij, zoals hij het noemde, schijt had aan [verdachte]. Een dergelijke terminologie geeft wel aan dat het inderdaad geen vriendelijk gesprek was geweest.
5. In die context van emoties moet ook het voorval die middag worden bezien. Immers nadat er een woordenwisseling was tussen [verdachte] en de buurvrouw heeft [slachtoffer] zelf het initiatief genomen om naar de woning van [verdachte] te gaan. Zoals kan blijken zowel uit de verklaringen van [verdachte] als zijn echtgenote en dochter kwam [slachtoffer] al zeer agressief op hem afgerend onder het uiten van ook de nodige bedreigende woorden.
6. De verklaringen van [verdachte] en zijn echtgenote zijn duidelijk als het gaat om het feit dat [slachtoffer] de eerste agressieve handeling pleegde door met zijn borst [verdachte] omver te duwen, althans dit te proberen, en daarna nog een duw uit te delen.
7. Zoals dit zo vaak geschiedt in burenruzies begint [slachtoffer] het verhaal zelf pas op het moment dat er als reactie op zijn handelen door de echtgenote van [verdachte] een duw terug gegeven wordt. Wat dat betreft is de aangifte van [slachtoffer] in de onderhavige zaak ook allerminst overtuigend, immers hij legt niet uit waarom [verdachte] en zijn vrouw, die beiden al hun hele leven een blanco strafblad hebben, zich ineens zo agressief tegen hem zouden opstellen zonder verdere aanleiding.
8. Als [slachtoffer] dan vervolgens met zijn armen begint te zwaaien en duidelijk de indruk wekt dat hij ook de echtgenote van [verdachte] wil slaan, heeft [verdachte] ter verdediging van zowel zijn echtgenote als hem zelf een klap uitgedeeld.
9. Dat [verdachte] op dat moment een ratelsleutel in zijn hand had was toeval aangezien hij, voordat [slachtoffer] naar zijn woning stormde, bezig was met de reparatie aan de buitenlamp van de woning. [Slachtoffer] zegt in zijn verklaring van 9 april 2008 ook dat [verdachte] die sleutel al in zijn handen had toen hij ([slachtoffer]) op [verdachte] af liep. Het betreft overigens ook nog een voorwerp van geringe omvang.
NOODWEER
10. Er was gezien deze feitelijke constellatie die vanuit deze getuigenverklaringen toch voldoende duidelijk naar voren komt, sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zowel het lijf van cliënt als dat van zijn echtgenote. Daartegen was de verdediging wel geboden aangezien [slachtoffer] zich immers seconden daarvoor ook niet had weten in te houden en wel degelijk fysiek contact had gemaakt met [verdachte].
11. Bovendien moet mee worden genomen hetgeen kon blijken uit de medische gegevens omtrent de echtgenote die ik eerder heb ingezonden, dat [verdachte] ook ernstig vreesde voor de gezondheid van zijn echtgenote indien [slachtoffer] daadwerkelijk haar een klap zou geven.
12. Vervolgens kan niet gezegd worden dat er sprake is geweest van overschrijding van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit te meer niet daar het gebleven is bij één klap. Het voorwerp is niet specifiek gepakt om een klap te kunnen uitdelen maar bevond zich simpelweg nog in de hand van [verdachte] toen hij met zoveel woorden werd overrompeld door de actie van [slachtoffer]. Daarbij moet ook bedacht worden dat het gehele voorval in enkele seconden zijn beslag kreeg.
NOODWEEREXCES
13. Indien u al van mening mocht zijn dat er sprake is geweest van een overschrijding van de noodzakelijke grenzen van de verdediging dan is er sprake geweest van noodweerexces. Daarbij geldt dat de hevige gemoedsbeweging die daarvoor nodig is direct voortvloeide uit de agressieve wijze waarop [slachtoffer] op [verdachte] en zijn echtgenote afstormde alsmede de angst die daar bij [verdachte] door ontstond dat met name ook zijn echtgenote onevenredig letsel zou oplopen gezien haar kwetsbare fysieke gesteldheid, op grond van welke hevige gemoedsbeweging hij gereageerd heeft zoals hij heeft gedaan.
CONCLUSIE
14. Op grond van al het vorenstaande verzoek ik u [verdachte] te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens noodweer dan wel noodweerexces."
2.5. Het Hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft namens de verdachte een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweer-exces en op die grond ontslag van rechtsvervolging bepleit.
Het hof acht dit beroep ongegrond.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet voldoende aannemelijk geworden dat het handelen van de verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging van eigen lijf of dat van zijn echtgenote tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding.
Nu er geen sprake is van een noodweersituatie, gaat ook het beroep op noodweer-exces niet op."
2.6. Deze verwerping van het beroep op noodweer en noodweerexces laat in het ongewisse of het Hof de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden acht, dan wel naar het oordeel van het Hof die feiten en omstandigheden een beroep op noodweer en/of noodweerexces niet rechtvaardigen. Het verweer is dus onvoldoende gemotiveerd verworpen.
2.7. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 februari 2011.