ECLI:NL:HR:2011:BO9838
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Salduz-verweer en recht op rechtsbijstand tijdens politieverhoor
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin het Hof had geoordeeld dat de verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens een politieverhoor, niet in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdachte had aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te raadplegen, wat volgens hem een schending van zijn recht op rechtsbijstand inhield.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten onderzoeken of de verdachte daadwerkelijk was gewezen op zijn recht op rechtsbijstand en of hij de gelegenheid had gekregen om van dat recht gebruik te maken. Het Hof had nagelaten dit onderzoek te verrichten, waardoor de verwerping van het verweer onvoldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven en vernietigde deze, met terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het recht op rechtsbijstand en de verplichting van de autoriteiten om verdachten te informeren over hun rechten, met name in situaties waarin zij worden ondervraagd door de politie. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin is vastgesteld dat een verdachte recht heeft op toegang tot een advocaat voorafgaand aan een politieverhoor. Dit arrest onderstreept de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de rechten van de verdediging in het strafproces.