2.3. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Noodweer(exces)
21. Aangenomen mag worden dat het door de beide meisjes zich opdringen aan cliënte, schelden, gevolgd door slaan en schoppen als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van cliënte heeft te gelden. De stelling dat het [slachtoffer] en [betrokkene 1] zijn geweest die zijn begonnen wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 2], zodat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze omstandigheden zich voor hebben gedaan.
22. Nu cliënte letterlijk met haar rug tegen de muur stond tegenover twee agressieve meiden die al behoorlijk geweld hadden gebruikt, heeft zij gepast gereageerd. Niemand kwam haar te hulp, [betrokkene 2] verklaart te zijn weggetrokken. Cliënte stond er dus op dat moment alleen voor.
23. Het tegen cliënte gebruikte geweld staat in een redelijke verhouding met het door haar gebruikte geweld, terwijl cliënte ook geen andere mogelijkheid meer had om zich te verweren.
24. Voor zover u meent dat de eisen van de proportionaliteit en de subsidiariteit wel zijn overschreden, wordt meer subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Cliënt is nog nooit met geweld geconfronteerd geweest en was door het hele gebeuren hevig geëmotioneerd, waaronder bang voor en boos op [slachtoffer] en [betrokkene 1]. Die mix van emoties heeft er vervolgens dan voor gezorgd dat zij te ver is doorgeschoten in de noodzakelijke verdediging van haar eigen lijf.
In casu geldt nog dat bij de eerste confrontatie het gebleven is bij wat schelden over en weer. Iedereen verklaart dat er toen geen geweld is gebruikt. Het ontstane geweld viel dan ook niet te verwachten.
33. Zoals gesteld is door [slachtoffer] en [betrokkene 1] als eerste geweld gebruikt tegen cliënte en [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] is vervolgens weggetrokken, zodat [slachtoffer] en [betrokkene 1] met z'n tweeën tegenover cliënte stonden. Cliënte werd geslagen en geschopt en heeft zich daartegen proberen te verweren door zelf ook te slaan.
34. Hoe cliënte zich toen nog aan de situatie kon onttrekken blijkt mij een raadsel. Het was druk, zodat zij niet gemakkelijk weg kon. Daarbij is het ook nog onverstandig om de rug toe te keren aan twee personen die je net hebben geslagen en geschopt. Niet hoeft te worden verwacht dat iemand zich zo kwetsbaar opstelt met de rug naar twee agressors toe.
35. Cliënte is door een schop of stomp tegen de muur aangekomen, bij de bar, waarbij ik verwijs naar de tekening die [betrokkene 2] heeft gemaakt bij de rechter-commissaris op 22 november 2007. [Slachtoffer] en [betrokkene 1] bevonden zich toen vlak voor cliënte. Dat zowel [slachtoffer] en [betrokkene 1] dicht op cliënte stonden moet blijken uit het feit dat [slachtoffer] is geraakt met het glas en [betrokkene 1] zelf heeft verklaard glassplintertjes op haar hand te hebben gehad (p. 58).
36. Zelf verklaart cliënte:
"Ik stond nog een beetje bij te komen. Ik zag dat er een glas mijn richting opkwam. In een reflex heb ik het glas vervolgens weggeslagen. Blijkbaar kwam dat glas vervolgens in het gezicht van het meisje terecht. Ik heb haar niet eens gezien. Ik was meer op het donkere meisje gefocust. Ik hoorde het glas breken en ik zag de beveiliging komen."
37. Tijdens de zitting in eerste aanleg heeft cliënte over het ontstaan van de partij nog gezegd:
"Wij stonden uitdagend te dansen, ik stootte hen per ongeluk aan.
Er werd meteen gescholden. Ik heb "sorry" gezegd. Daarna zijn wij een rondje gaan lopen. We kwamen ze later weer tegen bij de bar en ze begonnen meteen weer te schelden. Ik heb gezegd dat ze door moesten lopen, maar ze bleven en toen liep het uit de hand."
38. Derhalve meen ik dat het ontstaan van de tweede confrontatie en het geweld niet door cliënte zijn uitgelokt, noch dat zij dat uit de weg hoefde en kon gaan. Haar komt aldus een gaaf beroep op noodweer, danwel noodweerexces toe t.a.v. het tenlastegelegde in alle varianten."