ECLI:NL:HR:2011:BO9626

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01272
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedwongen ontheffing ouder van gezag over kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de gedwongen ontheffing van het gezag van ouders over hun kind, zoals geregeld in artikel 1:268 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is gestart door verzoekers, de ouders, die in cassatie zijn gegaan tegen een beschikking van het gerechtshof te Arnhem. De ouders waren het niet eens met de eerdere beslissingen van de rechtbank Almelo en het hof, die hen het gezag over hun kind ontnamen. De Raad voor de Kinderbescherming was als verweerder betrokken in deze procedure, maar verscheen niet ter zitting.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, waarbij de ouders in eerste instantie hun gezag over het kind verloren. De conclusie van de Advocaat-Generaal, E.B. Rank-Berenschot, was om het cassatieberoep te verwerpen, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook deed. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig om nadere motivering te geven, aangezien de klachten niet leidden tot rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann, en de zaak is behandeld door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van de bescherming van kinderen in situaties waarin het gezag van ouders ter discussie staat.

Uitspraak

18 februari 2011
Eerste Kamer
10/01272
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoekster 1],
2. [Verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Almelo,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de ouders en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 100058/FA RK 09-139 van de rechtbank Almelo van 10 maart 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.041.417 van het gerechtshof te Arnhem van 22 december 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 februari 2011.