ECLI:NL:HR:2011:BO9626
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Gedwongen ontheffing ouder van gezag over kind
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de gedwongen ontheffing van het gezag van ouders over hun kind, zoals geregeld in artikel 1:268 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is gestart door verzoekers, de ouders, die in cassatie zijn gegaan tegen een beschikking van het gerechtshof te Arnhem. De ouders waren het niet eens met de eerdere beslissingen van de rechtbank Almelo en het hof, die hen het gezag over hun kind ontnamen. De Raad voor de Kinderbescherming was als verweerder betrokken in deze procedure, maar verscheen niet ter zitting.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, waarbij de ouders in eerste instantie hun gezag over het kind verloren. De conclusie van de Advocaat-Generaal, E.B. Rank-Berenschot, was om het cassatieberoep te verwerpen, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook deed. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig om nadere motivering te geven, aangezien de klachten niet leidden tot rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann, en de zaak is behandeld door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van de bescherming van kinderen in situaties waarin het gezag van ouders ter discussie staat.